1836-1876: Met Tijd en Vlijt
In 1835 verhuisde de pas in 1834 opgerichte Université catholique van Mechelen naar Leuven, nadat de regering de Rijksuniversiteit in Leuven (1817-1835) gesloten had. Op 20 oktober 1836 stichtte Emmanuel Van Straelen het Nederduytsch Tael- en Letterlievend Genootschap Met Tijd en Vlijt. Na enkele jaren werd professor Jean-Baptiste David er voorzitter van en na diens dood in 1865 professor P. Willems.
Taalbeheersing en encyclopedische kennis in een rederijkersatmosfeer werden nagestreefd door dicht- en prozawerk en lezingen allerhande. Slechts zelden werd hiervoor beroep gedaan op niet-leden. Daarnaast ontstond langzamerhand belangstelling voor de politieke Vlaamse actie, al werd dit nooit het hoofddoel. Zo vroeg Met Tijd en Vlijt een leerstoel voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, doch professor Willems weigerde een verzoekschrift aan de bisschoppen te richten om de gedeeltelijke vervlaamsing van het onderwijs te vragen, zoals Alfons Depla voorstelde (1876).
1876-1902: Blauwvoeterij en Vlaams verenigingsleven
Hierop werd door enkele leden een studentenafdeling van het Davidsfonds opgericht met professor G. Verriest als voorzitter. Deze afdeling verdween echter zodra Willems algemeen voorzitter van het Davidsfonds werd. Daarop ging het enthousiasme van die studenten, waaronder Albrecht Rodenbach, terug volledig naar de jongstudentenbeweging. Tijdens een congres te Gent op 5 september 1877 organiseerden zij een aantal college- en verlofbonden in een Algemene Studentenbond, waarvan het tijdschrift Het Pennoen de band zou zijn. De leiding was uitsluitend in handen van Leuvense studenten, zoals Albrecht Rodenbach (voorzitter) en Pol De Mont (secretaris en leider van de gouw Brabant).
Interne spanningen, de vroegtijdige dood van Rodenbach, het Vlaams particularisme en de tegenkanting en vervolging van vele colleges deden de Algemene Studentenbond verdwijnen. De jongstudentenbeweging bleef bestaan, gestimuleerd door haar tijdschriften o.a. De Vlaamsche Vlagge (West-Vlaanderen) en De Student (Brabant). Wie als jongstudent in deze beweging vorming en onafhankelijk denken verworven had, was niet bereid in Leuven onder voogdij van professoren en universiteit te blijven. Naast de toenmalige door professoren geleide en door de universiteit beschermde, meestal Franstalige, studentenverenigingen (de allereerste faculteitskringen) werden nieuwe, volkomen onafhankelijke studentenverenigingen opgericht.
In 1874 werd Ons Hageland opgericht en in 1882 werd de West-Vlaamse Gilde opgericht door blauwvoeters Alfons Depla, Aloïs Bruwier en Emiel Lauwers. De andere vier gouwgilden ontstonden in 1884-1886. Meerdere clubs dateren eveneens uit deze jaren.
Op 15 oktober 1888 verscheen voor het eerst Ons Leven. De stichter, Adelfons Henderickx, die in 1880 medestichter was van De Student, werd later geholpen door medejurist Hendrik Priem en door de geestjes Jozef Sencie en Luytgaerens. In 1891 stichten Jozef Sencie en Aloïs Van de Vyvere de Sociale Studiekring en Sprekersbond. De in dat jaar heropgerichte Algemene Studentenbond verdween na enkele jaren felle vervolging. De Vlaamse Beweging was echter niet meer te stuiten. In 1894 werd het algemeen stemrecht ingevoerd, zodat er meer Vlamingen in het parlement waren. Toch werd het wetsvoorstel Coremans-De Vriendt om wetten ook in het Nederlands op te stellen naast het Frans, verworpen in 1896.
De Vlaamse studenten hadden een partitair bestuur van de eenheidskoepel, de Société Générale des Etudiants, gevraagd. Sommigen waren zelfs bereid vrede te nemen met één Vlaamse vergadering per jaar. Ook dat werd door de Franstaligen afgewezen. Dit leidde tot een crisis in de Générale en enkel jaren later tot de ontdubbeling ervan in het Vlaamsch Verbond enerzijds en Fédération des Étudiants Wallonne anderzijds. Omwille van al die herrie werden al de studentenbladen verboden. Toch werd het tienjarig bestaan van Ons Leven luisterrijk gevierd. Karel Heyndrickx, die deze feesten georganiseerd had, gaf in mei 1898 zijn tweedelig studentenliederboek uit, 125 liederen met klavierbegeleiding, grotendeels teksten uit Ons Leven of speciaal voor deze uitgave geschreven en getoonzet. Al die successen versterkten het zelfvertrouwen van de Vlamingen, die in 1902 de federale structuur in de Générale invoerden.
1902-1914: Het Vlaamsch Verbond
Zo hield het Vlaams Verbond, geleid door de vijf gildepraesides, op 27 november 1902 zijn eerste vergadering. Het had toen 450 leden. En op 30 augustus 1903 werd het Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond (AKVS) gesticht o.a. door Karel Heyndrickx en Frans van Cauwelaert, secretaris van het KVHV en redactielid van Ons Leven. De jongstudentenbeweging werd dus nog steeds door studenten geleid. Beide groepen wilden hun leden Vlaams verenigingsleven bieden, Vlaamsbewust en Vlaamstrijdend maken, zo, dat zij dit bewustzijn en deze strijdbaarheid zouden uitdragen over heel het Vlaamse land. De meeste studentenleiders werden gevormd in de jong-studentenbeweging, de meeste jongstudentenbonden werden geleid door studenten. Jeugd moet door jeugd geleid worden. Dit hinderde veel gezagsdragers, die jongstudenten- en studentenbeweging bijna onophoudelijk open of verdoken bekampten, tot in 1928 de Katholieke Studentenactie (KSA) gesticht werd om de jongstudenten te binden aan een onder controle van de kerkelijke hiërarchie staande vereniging, zodat geen tijd overbleef voor de werking van het AKVS, dat na enkele jaren doodbloedde.
Op cultureel gebied was Leuven eveneens toonaangevend, vooral in de jaren van Jef vanden Eynde, twee jaar Verbondspraeses, zeven jaar hoofdredacteur van Ons Leven. Samen met Karel Heyndrickx is hij de grote stuwkracht geweest van een muzikale verjonging: liederen van Mestdagh en Opsomer werden te Leuven gezongen, Emiel Hullebroeck en Meulemans vierden in Leuven hun eerste optreden, ware triomfen. Ons Leven, dat letterkundig reeds zeer goed was, Omer Karel De Laey was redactielid en Guido Gezelle een regelmatig medewerker, werd een prachtige kunstuitgave. Jef vanden Eynde zorgde bovendien voor het Verbondslied, de eerste studentenpetten naar Duits model en de Vlierbeekfeesten.
Op politiek gebied eisten de Vlamingen volledige vervlaamsing van het onderwijs. Het vrij middelbaar onderwijs was nog zo goed als volledig franstalig zodat Coremans in 1904 voorstelde tenminste enkele vakken in het Nederlands te onderrichten. In 1909, bij de viering van het vijfenzeventigjarig bestaan van de heringerichte universiteit, liepen de Vlaamse studenten met kleurige petten achter hun fanfare, de door Joe English getekende Verbondsvlag op kop, in de feeststoet. Voor de eretribune speelde de fanfare de Vlaamse Leeuw en eisten de studenten "Wij willen Vlaams op de Hogeschool!" Op het feestmaal werden de rede van de Verbondspraeses en van professor Jozef Sencie overstemd door geroezemoes en geroep. De Vlamingen namen dit niet en betoogden. Toen werden Verbond en Fanfare ontbonden verklaard. De gilden nodigden elkaar uit op hun vergaderingen, de fanfare werd West-Vlaamse fanfare. Die ontbinding was dus een slag in het water.
In 1910 werd het eerste Nederlands Studentencongres gehouden te Antwerpen. Dr. Alfons Van de Perre sprak er over de gelijkstelling van de diploma's. Op andere vergaderingen werd gesproken over de vervlaamsing van de Gentse Staatshogeschool (Arnold Hendrix, Arnold Van de Perre en Lodewijk Dosfel in 1910), de strijd op de taalgrens, vooral in de strook beneden Leuven (Jef Goossenaerts in 1913), en Vlaanderen als bestanddeel van Groot-Nederland (Camille Huysmans en Lambrechts 1914). De Eerste Wereldoorlog sloot deze periode af.
1918-1932: Het strijdende Verbond
De meeste studenten stonden vier jaren in de loopgraven aan de IJzer. Daar werkte een secretariaat voor Katholieke Vlaamse Hoogstudenten en verscheen in 1916 het door Joe English verluchte oorlogsnummer van Ons Leven-Hoogstudent (Gent). De studenten vormden er geen geïsoleerde groep, doch stonden mee in de Frontbeweging. Sommigen behoorden tot de leiders ervan samen met oud-studenten en in 1918 tot de stichters van de Frontpartij. De van het front terugkerende studenten waren bewust van hun recht en eisten dit vastberaden en volledig op. De behoudsgezinde Franstaligen wisten echter een golf van hoerapatriottisme te ontketenen, die vooral tot doel had, de eisen van wie vier jaren frontsoldaat geweest was, te doen vergeten ten voordele van de generaals, de mannen van Le Havre en de in België gebleven burgerij. De vervolging van de activisten, waaronder vele studentenleiders van voor 1904, liet deze hoerapatriotten toe, te hopen dat de Vlaamse eisen voorgoed vergeten waren.
De Vlaamse studentenbeweging werd dus koel onthaald in Leuven, waar reeds voor de eerste Verbondsvergadering staat van beleg afgekondigd werd, zodat men naar Blauwput trok om zelfbestuur te eisen. Het zesde Diets Studentencongres in 1920 vond plaats op de zolder van het pakhuis van de Boerenbond nadat alle zalen te Leuven geweigerd waren, zonder Nederlandse deelnemers, wier pasvisum geweigerd werd, en met gendarmen, want er was staat van beleg. Op dit illustere zoldercongres, geleid door Berten Pil, Dries Devos en Stan Leurs, werd gesproken door Cyriel Verschaeve, Hendrik Borginon, Frans van Cauwelaert, Van Isacker, Goossenaerts en Van Merwe.
Het Algemeen Vlaams Hoogstudentenverbond (AVHV), in 1919 opgericht en waarvan het KVHV één der takken was, riep in 1923 de boycot uit van de Vlaamse leergangen aan de Frans blijvende universiteit te Gent. Het wilde Gent geheel of niets, zeker geen Nolfbarak. Na de veroordeling van Wies Moens, die tijdens de oorlog student was aan de vervlaamste universiteit te Gent, eisten de studenten amnestie en richtten een Kinderen Bormsfonds op. Een amnestiebetoging besloot met een hulde aan de te Leuven opgesloten Borms. Hierop eiste l'Avantgarde de wegzending van Rarden Iserbyt. Het Verbond antwoordde met de plakbrief Handen af!: "Wij ontkennen de Walen op de meest formele wijze het minste recht mede te spreken in zuiver Vlaamse aangelegenheden. In Vlaamsen lande worden zij door ons als vreemdelingen beschouwd."
Enkele weken later begon het negende Diets Studentencongres te Leuven. De Walen lokten voortdurend incidenten uit. Op een vroege ochtend schoot er een met een revolver op Berten Vallaeys, die ernstig gekwest werd. De rector verbood elke politieke of taalprobleembetoging i.p.v. maatregelen te nemen tegen de revolverheld. Toen Paul Beeckman in een open brief protesteerde, werd hij buitengezet. Zijn opvolgers, o.a. Gerard Romsee, Tony Herbert en vijf anderen, die geen volstrekte gehoorzaamheid op elk gebied aan de rector beloofden, kregen eveneens het consilium abeundi. Tenslotte ontbond de rector het Verbond, dat zich als niet-ontbonden beschouwde (maart 1925) en werkzaam bleef in de catacomben. In 1928, na de Bormsverkiezing, vroeg de rector dat de ouders van zijn studenten zouden beloven, dat hun telg niet meer tegen België of voor separatisme zou betogen. Seppe Coene beval de Vlamingen deze afgedwongen belofte te tekenen, doch weigerde zelf en kon dus gaan. Toen Hendrik Elias in 1929 niet tot professor benoemd werd, omdat hij afstand weigerde te doen van zijn federalistische opvattingen, werd er tot in het huis van de rector betoogd. Door toedoen van professor Lodewijk Scharpé en van mgr. Cruysberghs, de nieuwe vice-rector, en vooral omdat onder druk van de sinds 1930 volledig vernederlandste universiteit te Gent, de ontdubbeling van de cursussen toch onvermijdelijk was, werden de betrekkingen met de academische overheid na 1930 genormaliseerd. De benoeming van mgr. Van Waeyenbergh, eerst tot vice-rector en later tot rector, en diens voortdurend ijveren voor de uitbouw van de Vlaamse leergangen tot een Vlaamse universiteit, wijzigde de verhouding tussen studenten en rectoraat definitief in gunstige zin.
1932-1944: De Nieuwe Orde
Ondertussen had Mon de Goeyse in 1929 het Seniorenkonvent (SK) gesticht. Piet Meuwissen organiseerde de huisvestingscommissie en het studentenrestaurant, sociale hulp, Verbondswacht, filmavonden, een arbeidskamp te Nijlen en een Politieke Academie waar Victor Leemans sociologie doceerde. In 1934 volgden de oud-studentenbond, het studentenhuis (in de Bondgenotenlaan), het verbondskoor en de clubcodex terwijl Ons Leven een weekblad werd. In 1936-38 trokken de studenten er met Flor Grammens op uit om de Franse opschriften in het Vlaamse land te doen verdwijnen. Noch de luisterrijk gevierde lustra van Ons Leven en het Verbond, noch dat georganiseer, noch de Grammensactie konden de interne moeilijkheden van het Verbond in die jaren verbergen. De eenheid van ideologie, gebaseerd op het AKVS, was teniet gegaan. Er heerste verdeeldheid onder de studenten en in gans Vlaanderen: VNV, Verdinaso, DeVlag, niet-nieuwe-ordekrachten. Het Verbond trachtte onafhankelijk te blijven van elke partij, doch slaagde er niet in een eigen ideologie te ontwikkelen. De oorlog verergerde die toestand.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd er weer samengewerkt met studenten aan andere universiteiten. De redactie van Ons Leven verhuisde één jaar naar Gent (1940-41), het KVHV werd het Leuvens Studentenverbond (LSV), om onder Remi Piryns terug KVHV te worden. Toen op 12 maart 1941 Staf De Clercq naar Leuven kwam op uitnodiging van de VNV-studentenafdeling, hield het Verbond zich afzijdig totdat, door het protest en de agitatie van de Walen, het een lafheid voor het Verbond zou geweest zijn, zich afzijdig te houden, en niet op te treden tegen de Walen. Toen de Feldgendarmen Waalse betogers uiteenjoegen, was dit aanleiding tot interne moeilijkheden in het Verbond. Verscheidene medewerkers trokken zich terug. Toch ging een week later een grootse Rodenbachherdenking door, de laatste grote prestatie van het Verbond tijdens de oorlog.
De praesesverkiezingen in 1941 versterkten de moeilijkheden zodat het Verbond een zware inzinking meemaakte. Het Diets Studentencongres kwam in een scherpe botsing met het rectoraat. In 1942-43 kreeg men ook nog last met de bezetter wiens zenuwen door de Heel-Nederlandse strekking van het Verbond werden geplaagd. Ons Leven mocht niet meer verschijnen. Bovendien moesten schachten zes maanden tewerk gesteld worden. Het studentenleven was onmogelijk geworden.
1944-1958: Vlaamse cultuur
In 1944 richtte Sociale Hulp ondanks de Engelse bombardementen een cultuuravond in als voorbode van het naoorlogse studentenleven. Dat studentenleven werd opnieuw georganiseerd door enkele professoren en studenten, die onder meer het Leuvens Studentengenootschap (LSG) oprichtten. Praeses Carlos Gits moest het Verbond heroprichten. Voordat de zwaarbeschadigde universiteit haar deuren opende begin 1945, gingen er op 13, 14, 15 december 1944 Leuvense Studentendagen door. Er was veel volk en evenveel enthousiasme. Het Verbond en heel Leuven leefden dan enige semester in een roes. Er waren daverende Verbondsvergaderingen waarop o.m. tegen de dwaze en hardvochtige repressie geprotesteerd werd.
In 1946 kwam de Koningskwestie, en de relletjes werden nog heviger, toen op 16 maart 1946 de IJzertoren gedynamiteerd werd. Op 28 april namen 5000 jonge mensen deel aan een Jeugdijzerbedevaart van eerherstel, ingericht door het KVHV op initiatief van Carlos Gits en van kardinaal Jozef Cardijn, die in december 1944 na veel aandringen van de Verbondsleiding aanvaard had vijf jaar lang erevoorzitter te zijn van het KVHV. De Jeugdijzerbedevaart was de aanloop tot de naoorlogse IJzerbedevaarten.
Een campagne tegen de franskiljons en tegen Louvain bilingue bekroonde het jaar. Na het lustrumjaar 1947 kende het Verbond een tijdelijke inzinking, veroorzaakt door inwendige moeilijkheden. Onder Jef den Haerynck waren de moeilijkheden voorbij, het Verbond had weer meer dan duizend leden en men volgde eensgezind de strijdlustige, scherpe koers van vroeger jaren. Taalgrens- en Amnestieactie waren aan de orde van de dag.
Na Jef den Haerynck kwam in 1951-52 Toon Pennings aan het bewind, en wel in het Verbondshuis op de Bondgenotenlaan. Later verhuisde men over de Minderbroederstraat, de Tiensestraat, de Blijde Inkomststraat en de Vaartstraat naar de Parijsstraat. Het eerste Verbondsbal werd tijdens het tiende Verbondslustrum gehouden. Toen Flor Grammens in 1952 kwam spreken vonden Waalse haantjes er graten in zodat door hun houding de ene zaal na de andere aan het Verbond ontzegd werd en de vergadering tenslotte ad valvas verboden. Deze ging niettemin door te Blanden waar speciale bussen meer dan duizend studenten bijeenbrachten. In de nacht greep een indrukwekkende amnestiestoet plaats op de stoepen van Leuven, de stoet zelfwas immers verboden.
Deze twee jaren deed men een grote inspanning om aan te sluiten bij de vooroorlogse traditie: vorming van de leden in een nationalistische en idealistische zin, zoals in AKVS en studentenbeweging tot de jaren '30. Tijdens de volgende jaren bleek, dat dit niet meer mogelijk was: het aantal Vlaamse studenten was sinds 1930 verdubbeld en bleef verder stijgen. Anderzijds was de Jeugdbeweging uiteengevallen in een groot aantal verenigingen, die meestal geleid werden door ouderen en feitelijk jeugdzorgorganisaties waren, niet bezield door een door alle leden beleefd ideaal. Men deed verschillende pogingen om tot meer eenheid en idealisme te komen. Spijtig genoeg mislukten deze pogingen, meest door tegenwerking van JVKA en andere instrumenten van het toen nog vitale klerikalisme.
Het Verbond was reeds de initiatiefnemer geweest van de Jeugdijzerbedevaart (1946). Toen in oktober 1953 twee superpatriotten, Fosty en Demany, ook een herstelbedevaart wilden houden met hun Comité d'appel au pays om zo de IJzerbedevaart in diskrediet te brengen, werd te Leuven het Jeugdcomité voor beroep op het volk gericht, dat de Vlaamse jeugd opriep naar Diksmuide. Om de enkele duizenden van het appelcomité rustig te kunnen laten bedevaarten moet heel de rijkswacht ingezet worden om vierhonderd Vlaamse jongeren voor hun veiligheid op te sluiten in verscheidene eendagsconcentratiekampen. De Vlaamse Jeugdijzerbedevaart werd verhinderd; de Fostybedevaart is slechts eenmaal doorgegaan.
In 1954 werd te Leuven het eerste naoorlogse Groot-Nederlands Studentencongres gehouden. De actie te Leuven tegen de partijdige onderwijswet van minister Collard in maart en oktober 1955 stimuleerde het katholiek verzet in het ganse land. Hoogtepunt was de inneming van het stadhuis, waar ook het pandoerenkot ondergebracht was, door elf studenten. Optochten en betogingen brachten gevechten tegen pandoeren, rijkswachters en rode knokploegen mee, dagenlang was er staat van beleg. Tijdens deze woelige periode werd het stoffelijk overschot van Jef vanden Eynde uit Maastricht naar Vlierbeek overgebracht. In 1956 werd Albrecht Rodenbach herdacht en was er de hulpactie (bloed en geneesmiddelen) voor de Hongaren wier opstand door de Russische bezetter bloedig werd onderdrukt. Studenten uit het ganse land betoogden voor de Russische ambassade te Brussel
1958-1970: Leuven Vlaams
Het KVHV schonk ook aandacht aan de sociale toestand van de arbeiders. De groep Walenwerking begon ontspannings- en voorlichtingsavonden in te richten voor de Vlaamse inwijkelingen in Wallonië. In 1957 begon een actie tegen de in Franse bourgeoisstijl geplande Wereldtentoonstelling 1958 te Brussel. Het schamel resultaat was het inrichten van een Vlaamse Dag op de wereldtentoonstelling. Met de cultuurverenigingen werd daarna de strijd gevoerd tegen de talentelling en voor een eerlijke afbakening van de taalgrens. Een actie voor amnestie in 1959 leidde na een betoging te Leuven tot zware botsingen met de rijkswacht. Hetzelfde jaar richtte het KVHV een Verschaeveherdenking in, een gebedstocht naar de gevangenis te Sint-Gillis in het kader van zijn actie voor een menselijke oplossing van de gevolgen der repressie en voor amnestie (tegen minister Merchiers) en een vergadering gewijd aan het federalisme met o.m. de Waalse professor Bologne als spreker.
In 1960-61 nam het KVHV het standpunt 'zelfbestuur door federalisme' in. Het spreekverbod voor Dr. Paardekoper, uitgevaardigd door de minister van Justitie, gaf op 15 mei 1962 aanleiding tot relletjes te Leuven. In 1962-63, na de eerste innerlijke reorganisatie en de taalkundige decentralisatie van de Universiteit, begon de actie tegen de faciliteiten en de kastescholen geëist door de Acapsul, de verenging van de Franstalige professoren, en voor twee volledig gesplitste universiteiten, vooralsnog onder één centraal gezag. Doch reeds op 13 maart 1964 verklaarde Ons Leven dat de enige oplossing was: de verhuis van de Walen naar een campus op Waals grondgebied. Op 15 december 1964 werd te Leuven een nationale studentenbetoging gehouden onder het motto 'Walen buiten'. Wanneer dan de verklaring van de bisschoppen van 13 mei 1965 over de institutionele en geografische eenheid van de universiteit bekend werd, brak de zogenaamde Meirevolte uit. Betogingen, o.m. een tocht naar Waver als protest tegen de beruchte driehoek Leuven-Woluwe-Wavre en le tres grand Bruxelles de l'avenir, relletjes en stakingen volgden elkander op.
Het wetsontwerp op de universitaire expansie werd bij het protest betrokken en in februari 1968 struikelde de regering-Van den Boeynants, na hevige rellen tussen rijkswacht en studente, over de universitaire problematiek, inzonderheid de Leuvense. De golf van universitaire contestatie die op het einde van de jaren '60 de ganse wereld in beroering bracht zorgde zowel binnen Leuven als binnen het KVHV voor verwarring. Heftige polemieken tussen de traditionele Vlaamse vleugel en een groep ultralinksen, de uitgestoten Studentenvakbond (SVB), zorgde voor een langdurende algemene malaise in de studentenwereld. De Marxistisch-Leninistische Beweging (MLB), die uit het SVB voortgesproten was, kon nog een paar jaar de schijn van Leuven Rood hooghouden. Maar haar dogmatische opstelling maakte die beweging in de zeventiger jaren tot een minuscule studentenafdeling van de PVDA, toen nog Amada. Geleidelijk verzwakte de invloed van de extreem-linksen die met hun doordravende theorieën alle impact op de studentenmassa verloren.
1970-1984: Het Rode Leuven en terugkeer naar de traditie
Van jaar tot jaar werd het rustiger op de campus. Het KVHV evolueerde terug tot een sterk sociaal geïnspireerde Vlaamse studentenbeweging. Na 1968 is Ons Leven het blad geworden dat opnieuw oog heeft voor de eigen studentenpolitiek én voor het katholieke Vlaamse gedachtegoed van het Verbond.
1984-2007: Het hedendaagse Verbond
Het Verbond begon optimistisch aan het laatste decennium van de 20ste eeuw. Er werden bijna wekelijks zeer degelijke politieke vormingsavonden georganiseerd en het Studentenzangfeest lokte jaarlijks vele honderden enthousiaste deelnemers. In 1991 werd voor het eerst sinds de ontdubbeling van de universiteit een Algemeen Nederlands Studentencongres gehouden, en in 1994 vond een ludieke bordenwasactie plaats langsheen de taalgrens. Deze actie haalde de nationale pers. In 2002 werd het honderdjarig bestaan feestelijk gevierd met de uitgave van een lustrumboek en een grootste galacantus. Op 6 mei 2007 organiseerde het KVHV een mars voor Vlaamse onafhankelijkheid in Sint-Genesius-Rode, waaraan zo'n 1500 mensen deelnamen.
[Voorlopig grotendeels overgenomen uit de inleiding van de KVHV-codex. Dit artikel moet nog herschreven worden naar een neutraal standpunt.]
Peter Dirix
Bibliografie
Jozef Dauwe, Studentencodex KVHV Gent, 3e druk, Studentencentrum Leuven vzw, Leuven, 2001.
Jozef Dauwe, Studentencodex KVHV Leuven, 12e druk, NVCD, Lebbeke, januari 1999.
Edmond de Goeyse, O vrij studentenheerlijkheid, Leuvense Universitaire Pers, Leuven, 1987.
Peter Dirix (ed.), Schachtencursus KVHV 1997-98, KVHV Leuven, Leuven, 1998.
Yves Paermentier (ed.), Honderd jaar Ons Leven, in Ons Leven, nr. 7-8, april 1989.
Frank Staeren, De Vlaamse studententradities, licentiaatsthesis KULeuven, 1994.
Wouter van den Meersch (ed.), Schachtencursus KVHV 1994-95, KVHV Leuven, Leuven, 1995.
Louis Vos, Bart De Wever en Wilfried Weets, Vlaamse vaandels, rode petten: Honderd jaar
Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond, Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 2002.
Wilfried Weets, Historische schets van de Vlaamse studentenbeweging, Oranjejeugd,
Turnhout, 1996.
|