• Webstek van de LHC Plutonica
Home > Studentenleven > Clubcodex

De Clubcodex: voor een stijlvol studentenleven
De Clubcodex is de verzameling van regels en gebruiken die door de traditionele studentenverenigingen gevolgd worden. Hij vormt één van de drie delen van de studentencodex en staat beter bekend onder de naam blauwe bladzijden.

De eerste regels voor een stijlvol studentenleven werden opgesteld door het op 19 november 1929 opgerichte Seniorenkonvent, de vergadering van de Verbondspraeses en de club- en gildepraesides. Het SK stelde zich tot doel te ijveren voor een stijlvol gezelschapsleven en het studentikoze bestanddeel van de KVHV-werking op een ordelijke, kleurige en gelijkvormige wijze te organiseren. Traditie, stijl, tucht en levenslange kameraadschap zouden (naar Duits voorbeeld) de pijlers zijn van een vernieuwd clubleven.

De Besluiten van het Seniorenkonvent verschenen voor het eerst in Ons Leven in 1930 en werden als appendix opgenomen in het studentenliederboek. In 1931 werden deze regels door het AVHV van toepassing verklaard voor al haar afdelingen in Vlaanderen, dus ook in Brussel en Gent. In 1935 gaf het pasopgerichte Seniorenkonvent Ghendt een gelijkaardige tekst uit. Deze werd in de loop van de jaren ten gronde aangepast. Sinds 1956 werd de tekst opgenomen in de studentencodex van het KVHV.

Op deze bladzijde wil ik een historische verklaring en/of een interpretatie geven voor een aantal van de artikels uit de clubcodex. Ik baseer me daarvoor op de uitgave van de Leuvense codex van 1993. In de latere uitgaven en de Gentse codex staat nl. een gefuseerde tekst van de clubcodex, nadat de KVHV-codex en de Gentse SK-codex fusioneerden tot één nieuwe codex. Het Seniorenkonvent van Leuven erkent de nieuwe tekst niet.

Het Seniorenkonvent en zijn clubs hebben sinds de jaren '60 ook niet altijd de regels van de codex gevolgd. Dikwijls komen clubavonden en cantussen neer op ordinair zuipen en vulgaire bedoeningen. Dat was dus niet de bedoeling van de oorspronkelijke schrijver van de blauwe bladzijden, dr. Edmond de Goeyse. Sinds de tweede helft van de jaren '90 is er terug een merkbare beweging naar de oorspronkelijke inhoud van de tekst. Dit wordt o.m. bevorderd door de organisatie van modelcantussen. Bij de op dit moment meer traditionele verenigingen horen de KVHV-afdelingen van Leuven en Gent, de clubs van de Brabantse Gilde in Leuven, Plutonica, Gaudia, verder nog Tijl Uilenspiegel en Caeruleus in Diepenbeek, Castrum in Antwerpen en enkele voormalige GSK-clubs in Gent.

In de uitgave van 1959 schreef Ernest Claes het volgende voorwoord:

Waarde studenten,

Het weze mij toegelaten deze nieuwe druk van uw Clubcodex, samengesteld door mijn vriend dr. Mon de Goeyse, met een paar woorden bij u in te leiden en aan te bevelen.

Wanneer een oud-student van Leuven of Gent die nog het contact bewaard heeft met de telkens nieuwe studentengeslachten, deze Clubcodex voor de eerste maal in handen krijgt, is zijn onmiddellijke indruk: verrassing, blijde verwondering. Het is hem of hij een stuk van het eigen studentenleven hierin vastgelegd ziet in klare taal en vaste formules. Hij erkent dadelijk dat een jonge student op zeer korte tijd aan de hand van deze codex van het schone gezelschapsleven aan de universiteit datgene leert en weet waarvoor de oudere lange maanden nodig hadden of dat ze nooit gekend hebben.

En het springt bij de objectieve waarnemer in het oog dat sedert het verschijnen van de Clubcodex onder de studenten in hun gezelschapsleven iets ten goede veranderd is. Er is een bestendig trachten naar meer orde, meer regel en stijl, meer geestelijke en culturele inhoud, ik zou zelfs zeggen meer maat en evenwicht in het gebruik van de vrije tijd gekomen. Een vrijelijk aanvaarde regel, die niet heeft van dwang en waarvan de aanvaarding op zichzelf reeds een daad van zelftucht en wilskracht uitmaakt, is van een grote vormende kracht voor gans het leven. Want de diepere grond van deze codex is "de Orde". Waar gij later in het leven ook voor staat, waar gij onvermijdelijk de leidende hand en geest zult zijn, moeten zijn, publiek of privé, voor uzelf of voor uw volk, de Orde, de regel dringt zich op in de eerste plaats. Zonder Orde geen schoonheid, geen beschaving, geen ontwikkeling en geen sterkte. Het geluk is Orde, de vrede is Orde, God is Orde.

Al het streven van Jef vanden Eynde was gericht op verruiming en veredeling van het studentenleven, op de vorming naar geest en hart van de persoonlijkheid en het karakter, op de in- en uitwendige houding en standing en het hogere gemeenschapsgevoel van onze geestelijke elite, de student. Maar we hebben moeten wachten tot dr. Mon de Goeyse aan dit streven de passende concrete vorm heeft gegeven in zijn Clubcodex, en hij heeft het gedaan op een zo volmaakte wijze dat het ons verbluft. Wat hem daartoe aanspoorde was niet enkel een gezond studentenromantisme, maar het diepe besef bij deze edele studentenvriend van een tekort, van een noodzakelijkheid, en tevens zijn nooit falende liefde en offergeest voor de student, voor de toekomst van Vlaanderen. Niemand heeft beter dan hij de geest van Jef vanden Eynde begrepen en zijn edel werk zelfs op een hoger plan voortgezet. Hij verdient de dank van alle vroegere en huidige studentengeslachten.

Waarde studenten, deze Clubcodex weze uw levensregel aan de universiteit, uw handboek van "savoir vivre", weze wezenlijk uw codex, uw wetboek.

En uw studentenjaren, uw jeugdjaren zullen erdoor een zonnige en schoonmenselijke betekenis krijgen.

Ik groet u.

Uw oude vriend,

Ernest Claes

De auteur, Mon de Goeyse, schreef zelf in bij een nieuwe uitgave van de clubcodex:

Zoals de professoren hun middeleeuwse toga blijven dragen, zo willen wij dat de studentenschap haar eigen kenmerk blijft bewaren.
Doch we willen meer. Naast het handhaven der studentikoze tradities, willen we het studentenleven helpen bouwen op drie pijlers: stijl, tucht en kameraadschap.
De Clubcodex beoogt stijl. Hij wil de student helpen om zich een wellevendheid en uiterlijke beschaving eigen te maken, die hij zal meedragen wanneer hij later moet gaan verkeren in de betere standen der maatschappij. Leert de bittere ervaring ons niet dat zovele studenten uit verschillende geslachten, samen met hun woeste studentenzeden ook hun Vlaming-zijn hebben aan kant gezet in hun later leven? Deze “Geëvolueerden” hebben hun eigen aard verloochend omdat ze slechts één manier kennen om zich als een beschaafd man voor te doen: de Franse.
We willen stijl in houding, in kleding, in gebaar en in taal. We willen leiders die in hun verschijning en optreden eerbied afdwingen, we willen een intellectuele stand met voorname omgangsvormen, aangepast aan onze Nederlandse cultuur.
De Clubcodex beoogt tucht. De tucht in een korps maakt de mannen sterk en bereid tot de solidaire daad. Door de tucht moet ons geslacht worden een sterk geslacht, gesloten in de rangen, met oor voor de leiding en oog voor de voorbeeldige daad, de grondslag der groeiende Vlaamse gemeenschap waarvoor we strijden.
De Clubcodex beoogt kameraadschap: het scheppen van solidariteit, van onderlinge vriendschap; de opvoeding van elk aankomend geslacht studenten tot trouwe en onbekrompen voelende makkers; het vormen van een eensgezinde gemeenschap, verbonden door de wil zich een gelukkige tijd van vreugde en kameraadschap op te bouwen, die ook in het “werkelijk” leven niet zal ten onder gaan; het aaneensluiten in een hechte strijdgemeenschap van alle studenten en oud-studenten, die naar het woord van de bezieler der Vlaamse studentenbeweging, Albrecht Rodenbach

…eender van gedacht en streven
Voor Gode en Tale en Lande leven.

Onder de leuze “Blijf immer jong, blijf immer trouw” komt deze nieuwe uitgave van de Clubcodex onder de studenten.

Mon de Goeyse

I. WETTEN EN VOORSCHRIFTEN

DE CLUB EN HAAR LEDEN

1. De club is een groepering van studenten uit hetzelfde gewest, geïmmatriculeerd aan de Katholieke Universiteit te Leuven. Zij stelt zich ten doel de opvoedende kracht van het studentenverenigingsleven te benutten, steunend op het rooms-katholieke en het Vlaamse bewustzijn, tot het vormen van een studentikoos leven in een geest van tucht, stijl en kameraadschap.

Ten eerste zie je hier dat clubs oorspronkelijk regionaal samengesteld waren (in Leuven en in mindere mate in Gent geldt dit nog steeds). In de jaren '20 en '30 gingen de meeste studenten nog niet elke week naar huis. Daarom sloten mensen van dezelfde streek zich samen om minder heimwee te hebben. In de edities vanaf 1994 is er een extra artikel dat stelt dat niet-regionale clubs ook erkend kunnen worden als de club een bestuur heeft en de leden tevens lid zijn van hun regionale club.
In die periode bestonden er slechts drie universiteiten (waarbij er in Brussel nauwelijks Nederlandstaligen zaten) en een zeer beperkt aantal hogescholen, die toen nog niet als dusdanig erkend waren. Vandaar komt dus de tekst 'geïmmatriculeerd aan de KU Leuven'. Voor Gent bestond er namelijk een eigen codex (1935).
Het katholieke en het Vlaamse gedachtengoed komen natuurlijk uit de KVHV-structuren. De vijf Vlaamse gouwgilden hadden in 1902 het KVHV opgericht en het waren hun clubs die in 1929 het Seniorenkonvent vormden. In Leuven staan de SK- en MSK-clubs nog steeds onder het KVHV, maar dit is enkel een
de jure-band. In de praktijk hebben de clubs niets met politiek of religie van doen. Enkele clubs, waaronder Lovania, Noord-Brabant, Sinjoria en Meetjesland, dragen wel nog het historische predicaat KVHC (Katholieke Vlaamse Hoogstudentenclub).
Met club wordt dus wel een degelijk een (regionale) vriendengroep bedoeld, en niet een faculteitskring, die aan hogescholen en in sommige steden (Antwerpen, Mechelen) ook club genoemd worden.

2. De club erkent de leiding van het KVHV, van het Seniorenkonvent en van de gouwgilde en neemt werkzaam deel aan het Verbondsleven.
Het bestuur van de club nodigt in de loop van elk academiejaar de praeses van het KVHV en de praeses van de gouwgilde op een clubavond uit. Aan de praeses van het Seniorenkonvent (senior seniorum) wordt voor elke clubavond een uitnodiging gericht.

In Leuven geldt de regeling nog steeds dat de beide seniorenkonventen (MSK en SK) de leiding van het KVHV, zij het de jure erkennen. De clubs erkennen de leiding van hun SK en gouwgilde (enkel bij de jongens). De seniores seniorum van het SK en het MSK zijn van rechtswege vice-praeses van het KVHV. Zij dienen zich echter nog officieel lid te maken vooraleer zij lid worden van de Verbondsraad en stemrecht verkrijgen. Het Verbond richt ook geen specifieke activiteiten meer in voor de clubs; dit wordt overgelaten aan het Seniorenkonvent (o.m. de openluchtcantus) en de gilden. In andere steden erkennen clubs de leiding van hun overkoepelend orgaan. (bv. plaatselijke KVHV-afdeling of SK).
De meeste clubs richten geen expliciete uitnodiging tot de senior seniorum of de Verbondspraeses. De gildepraeses wordt vaak uitgenodigd voor elke clubavond. Dat neemt natuurlijk niet weg dat de Verbondspraeses, senior seniorum en gildepraesides meestal wel op alle activiteiten van de clubs welkom zijn. In de edities vanaf 1994 zijn de verwijzingen naar het KVHV en de gildepraesides geschrapt. Er is ook een extra artikel toegevoegd dat een club minstens één keer per maand moet vergaderen.

3. Het bestuur van de club bestaat uit de praeses of senior, de schachtenmeester die tevens vice-praeses is, de ab-actis (secretaris) en de quaestor (penningmeester).

Oorspronkelijk hadden de clubs dus een klein bestuur, bestaande uit slechts vier personen. Toen de clubs na de tweede wereldoorlog groter werden, werd het aantal bestuursfuncties meestal uitgebreid. Toen de clubs terug kleiner werden (vanaf 1968) bleven een aantal extra functies meestal toch gehandhaafd. Schachtenmeester (Latijnse naam maior schachtorum) werd vaak losgekoppeld van het vice-praesesschap en scriptor (schrijver) van ab-actis. Cantor of procantor, werd vaak een bestuursfunctie. Later kwamen er nog andere functies bij, zoals zedenmeester (dominus morum, praefectus morum), sportführer en garde (ordehandhaving). De edities vanaf 1994 splitsen inderdaad ook de functie van vice-praeses en schachtenmeester en noemen de laatste ook wel 'schachtentemmer'. Diepenbeekse jongensclubs hebben een egregia (eredame), vaak een eufemisme voor de clubhoer. Faculteitskringen voerden nog tientallen andere bijkomende functies in.

4. Het bestuur van de club kan bij uitzondering een ouderejaars uit een ander gewest als lid aanvaarden, op voorwaarde dat hij reeds lid is van de club van zijn eigen gewest en het bestuur van deze club ermee instemt. Dit sympathiserend lid moet in zijn tweede club een proeftijd doormaken als schacht, heeft geen stemrecht en is niet verkiesbaar tot enige bestuursfunctie.

De oorspronkelijke bedoeling hiervan is te verhinderen dat de clubs elkaar zouden beconcurreren in het aantrekken van leden. Vermits iedereen bij zijn eigen streekclub moest gaan, kon er hier geen ruzie over ontstaan. Tegenwoordig wordt dit artikel meestal genegeerd. Er zijn wel nog een aantal clubs die vrij regionaal zijn, terwijl andere het meestal niet zo nauw nemen. Het sympathiserend lid (meestal commilito extra muros genoemd - deze term werd geofficialiseerd vanaf de editie van 1994) wordt vaak onmiddellijk ontgroend, heeft meestal wel stemrecht en krijgt vaak een bestuursfunctie of schopt het soms zelfs tot praeses in zijn tweede club.

5. Het bestuur van de club dat een lid uitsluit, geeft hiervan kennis aan het bestuur van het Seniorenkonvent met opgave van redenen. Beroep van het uitgesloten lid bij het bestuur van het Seniorenkonvent is mogelijk.
Het bestuur van de club mag geen student als lid aanvaarden die uit zijn eigen gewestelijke club werd gesloten.

De kennisgeving aan en het beroep bij het Seniorenkonvent gebeuren meestal niet. Eigenlijk wordt er zelden een lid officieel uitgesloten; vaak worden ongewenste commilitones weggepest of stappen mensen zelf op.

6. De leden van de club heten commilitones.

Dit geldt dus ook voor schachten en oud-studenten: zie volgend artikel!

7. De commilitones zijn ingedeeld in oud-studenten, ouderejaars en schachten. De schachten of eerstejaars blijven tot hun ontgroening in een toestand van onderdanigheid, die op de clubavonden door de houding der deelnemers en door uiterlijke tekenen tot uiting komt.

Er zijn dus drie categorieën commilitones. De oud-studenten en ouderejaars worden op dezelfde manier behandeld. Schachten zitten in een proefperiode en moeten de tucht en gebruiken van de club leren kennen. Daarom zitten zij in een 'toestand van onderdanigheid'. Uiterlijke kentekenen hiervan zijn ondermeer dat zij de senior niet rechtstreeks mogen aanspreken, dat ze nog geen clubpetje hebben en hun clublint over de linkerschouder dragen. Dit betekent echter niet dat het de bedoeling is van schachten te vernederen. Ze worden geacht de gebruiken van de club te leren kennen, afentoe een taak uit te voeren voor de ouderejaars of de oud-studenten en zich te integreren in het clubleven.

8. Elke schacht krijgt bij zijn opneming in de club een ouderejaars als peter. Deze wordt in dezelfde discipline of faculteit als zijn lijfschacht gekozen. Hij draagt er zorg voor dat de schacht geregeld de vergaderingen van het Verbond, gilde en club bijwoont, leidt hem in samenwerking met de schachtenmeester op tot een deugdelijk commilito, en helpt hem bij zijn studiën. De schacht is zijn peter dienstbetoon verschuldigd.

Tegenwoordig is de peter vaak niet meer van dezelfde faculteit, gewoon omdat er vaak niemand voor handen is, die deze functie kan vervullen. Het uitwisselen van nota's gebeurt natuurlijk wel vaak tussen clubstudenten, maar vaak ook tussen personen van verschillende clubs.

9. Studenten die lid worden van de club wanneer zij reeds meer dan één jaar geïmmatriculeerd zijn, worden gedurende één semester als schacht behandeld en dan ontgroend.

Deze praktijk wordt niet altijd meer toegepast. Hogerejaars dienen vaak ook een volledig jaar schacht te zijn. In het oorspronkelijke artikel ging men ervan uit dat mensen die al een tijdje aan de universiteit/hogeschool studeren, toch al wat van het studentenleven opgestoken hebben. In de edities van 1994 geldt dit artikel enkel voor laatstejaarsstudenten.

10. Oud-studenten zijn die leden, die door het beëindigen van hun studiën of het verlaten van de Katholieke Universiteit te Leuven, ophouden commilito te zijn.

Dit artikel spreekt artikel 7 tegen: je kunt niet ophouden commilito te zijn. Men bedoelt personen die weg zijn uit hun studentenstad en daardoor niet meer regelmatig naar de clubavonden komen. Dit artikel is dan ook geschrapt in de edities vanaf 1994.

11. Commilitones honoris causa zijn studenten of oud-studenten die geen commilitones of oud-studenten van de club zijnde, wegens grote verdiensten jegens de club of de katholieke Vlaamse studentenbeweging, op voorstel van het bestuur bij besluit van het algemeen convent, daartoe worden benoemd.

Commilitones honoris causa worden niet meer vaak benoemd. Tegenwoordig zijn er geen leiders meer in de katholieke Vlaamse studentenbeweging. Afentoe komt het nog voor dat iemand wegens zijn verdiensten t.o.v. een club tot commilito honoris causa van die club wordt benoemd.

12. Ereleden zijn zij die door geldelijke bijdragen de club steunen en door het bestuur als dusdanig zijn toegelaten.

Dit is dus niet hetzelfde als een commilito honoris causa! Ereleden zijn mensen die een steunbijdrage betalen.

13. De bijzondere werking van elke club wordt verder geregeld door eigen statuten.

Hierin kunnen bv. het verkiezingsreglement en de kleuren, het schild en het clublied van de club beschreven worden. Het is niet de bedoeling dat de statuten artikels uit de clubcodex opheffen of 'overrulen'.

DE CLUBTAFEL EN DE CORONA

14. De aanzittenden aan de clubtafel maken de corona uit.

Hier horen dus ook het praesidium en de schachten bij!

15. De corona is samengesteld uit ouderejaars (en gelijkgestelden), schachten en eventueel gasten.

Met de gelijkgestelden worden hier voornamelijk de oud-studenten en de commilitones honoris causa bedoeld, even als commilitones van andere verenigingen.

16. De oud-studenten en de commilitones honoris causa worden aan de clubtafel met de ouderejaars gelijkgesteld. Zij zijn onderworpen aan de praeses en aan al de voorschriften van de Clubcodex die toepasselijk zijn op ouderejaars.

17. Het bestuur heeft het recht ereleden en buitenstaanders op een clubavond te introduceren. Deze aanzittenden worden gasten genoemd en zijn niet onderworpen aan de voorschriften van de Clubcodex. Zij zullen er evenwel over waken de tucht niet te verstoren.

18. Genodigde commilitones van andere clubs worden met de eigen commilitones gelijkgesteld.

Dit betekent bv. ook dat schachten van andere club onderworpen zijn aan het gezag van de schachtenmeester van de organiserend club.

19. Op een eigenlijke clubavond, waar de voorschriften van de Clubcodex volledig worden toegepast, kunnen geen dames aan de clubtafel plaatsnemen. Nochtans kan het bestuur, bij bijzondere gelegenheden, dames als toeschouwers in de clubzaal toelaten.

Dit artikel is geschrapt in de codices vanaf 1994. Nochtans passen een aantal ongemengde clubs het nog steeds toe, waarbij meisjesclubs dan geen jongens toelaten. In 1996 schreeuwde het SK van Leuven nog moord en brand toen dit beruchte artikel verdween uit de Leuvense codex. Het is belangrijk even te situeren waar dit artikel vandaan komt. In de tijd dat de Clubcodex werd opgesteld, konden vrouwelijke studenten nog niet lid worden van clubs noch deelnemen aan studentikoze activiteiten, omdat ze van de Universiteit eenvoudigweg verplicht werden 's avonds op hun peda te blijven. Het codexartikel diende dan ook om te verhinderen dat de studenten het (niet-studerend burger)lief dat ze in Leuven opgescharreld hadden, mee naar de clubavond brachten. Het is nooit de bedoeling geweest van dr. Mon de Goeyse, de schrijver van de Clubcodex en oprichter van het SK Leuven, om meisjesstudenten buiten het studentenleven te houden. Getuige hiervan is het feit dat zijn eigen club, Bezem Lovania Brussel, in 1941 als eerste studentenclub vrouwen toeliet. Daarentegen is het natuurlijk ook niet de bedoeling de hele avond met uw lief bezig te zijn op de clubavond.

20. De clubtafel wordt opgesteld in de vorm van een lange rechthoek, een hoefijzer of een hark met drie of meer tanden - naar gelang het aantal aanzittenden -, met steeds een tafel aan het boveneinde voor de praeses, recht tegenover de tafel van de schachtenmeester (het contra-praesidium), wiens plaats aan het benedeneinde is.

21. De ouderejaars (en gelijkgestelden) zitten rechts en links aan de lange zijden, van de praeses naar het benedeneinde van de tafel toe. De schachten zitten eveneens aan weerszijden, van de schachtenmeester naar het midden van de tafel toe; zij maken de schachtenstal uit.

22. De plaats van de erepraeses (gewoonlijk een ex-praeses en altijd een oud-student), is aan de rechterzijde van de praeses.
De ab-actis zit rechts van de praeses (of de erepraeses), de quaestor links van de praeses.
De bovenste plaatsen worden verder ingenomen door de gasten en de oud-studenten, met voorrang voor de ex-praesides.
Voor de oud-studenten en ouderejaars geldt als grond tot voorrang het aantal jaren lidmaatschap van de club

Een aantal bepalingen van dit artikel wordt nauwelijk nog toegepast. Zo wordt de corona van ouderejaars en oud-studenten meestal opgevuld doordat iedereen op een plaats van zijn keuze gaat zitten. De plaats van de ab-actis en quaestor is doorgaans nog wel correct. In clubs waar de functie van vice-praeses en schachtenmeester gescheiden is, neemt de vice-praeses plaats tussen de praeses en de quaestor.

DE LEIDING VAN DE CLUBAVOND

De praeses

Hij die stijl vertoont in zijn stoffelijke en zedelijke verzorging, keurig in kleding, woord en gebaar, die tucht verkrijgt, niet met geweld, doch met de vormen van zijn innerlijk en uiterlijk prestige.

Een inleiding die door veel praesides eens grondig zou gelezen moeten worden. Studentenleven moet stijlvol zijn en de praeses moet als eerste het goede voorbeeld geven!

23. De gehele corona is aan de macht van de praeses of senior onderworpen.
De praeses staat voor het tucht- en stijlvol verloop an de clubavond in. Hij zit de vergadering voor, regelt het verloop ervan, bepaalt de samenzangen en rondgezangen, met solozingen en speechen aan elk van de corona opleggen, beveelt silentium, verleent colloquium, verbum en tempus, legt straffen op, zit de plechtigheden voor en ontgroent de schachten.

Dit betekent natuurlijk ook weer niet dat de praeses misbruik van zijn macht zou mogen maken! Van de andere kant moet de corona de praeses natuurlijk ook een kans geven om zijn taak te volbrengen.

24. De praeses staat boven de wet, d.w.z. dat bij gebeurlijke fouten door hem tegen de voorschriften van de Clubcodex begaan, geen straf op hem kan worden toegepast.

Dit artikel gaat over gebeurlijke fouten! Het 'boven de wet staan' betekent dus niet dat de praeses zomaar de Clubcodex naast zich kan neerleggen. Hij moet zich er ook aan houden. Een praeses moet geen pro poena drinken, omdat een zatte senior de corona moeilijk in de hand kan houden.

25. De praeses wordt door de schachtenmeester aangesproken als Hoog Praesidium, door de overige leden van de corona als Senior.
Aan de clubtafel richten de schachten nooit het woord tot de praeses. Zij vernoemen hem eventueel in hun speeches als Het Hoog Praesidium.

Een artikel dat de meeste schachtenmeesters vergeten toe te passen!

26. Verlaat de praeses zijn plaats, dan stelt hij een plaatsvervanger aan door hem zijn commandodegen te overhandigen.
Voor de vervanging van de praeses komen in aanmerking volgens rangorde: de erepraeses, de ex-praesides, de bestuursleden.

Dit kan natuurlijk enkel tijdens het colloquium (zie verder), omdat tijdens het tempus commune de regels van de Clubcodex opgeschort zijn en tijdens het silentium niemand zijn plaats mag verlaten. Doordat de meeste clubs het colloquium niet meer gebruiken, gebeurt dit dus weinig.

De schachtenmeester

27. De macht van de schachtenmeester aan de clubtafel is aan die van de praeses onderworpen en strekt zich enkel uit over de schachten.
De schachtenmeester verleent of weigert verbum en tempus aan de schachten na voorafgaande vraag bij de praeses.
Hij doopt de schachten.

De schachtenmeester heeft dus geen onbeperkte macht over de schachten. Hij moet tempus of verbum voor een schacht aan de senior vragen, indien de schacht daarom verzoekt. De Latijnse term voor schachtenmeester is 'maior schachtorum'.

28. De schachtenmeester wordt door de schachten aangesproken als Meester.

Ik vind het vreemd dat hier niet de term 'Magister' of 'Maior' gebruikt wordt, omdat alle andere termen ook in het Latijn zijn, maar soit.

29. Verlaat de schachtenmeester zijn plaats, dan stelt hij een plaatsvervanger aan door hem zijn commandodegen te overhandigen. Voor de vervanging van de schachtenmeester komen in aanmerking, volgens rangorde: de oud-schachtenmeesters en de bestuursleden.

Ook de schachtenmeester kan de tafel dus enkel verlaten tijdens het colloquium!

30. De schachtenmeester mag de clubtafel niet verlaten tijdens de afwezigheid van de praeses.

Commando

31. Aan de clubtafel hebben de praeses en de schachtenmeester een degen (met clubkleuren op het handvat), een stok (zonder kruk, model knuppel) of een hamer (kuipershamer).
Elk commando van de praeses en van de schachtenmeester wordt rechtstaande gegeven en wordt voorafgegaan door een slag met de commandodegen op de tafel.

De meeste clubs gebruiken tegenwoordig een hamer.

32. Aan elk commando moet ogenblikkelijk gevolg gegeven worden.

Als men dus wil klagen, vraagt men achteraf het woord.

33. Onbevoegd commandoroepen wordt gestraft.

De straf is het pro poena-drinken (zie artikel 80).

SILENTIUM EN COLLOQUIUM

34. Silentium moet in acht genomen worden:
- telkens de praeses het gebiedt,
- tijdens de plechtigheden,
- tijdens de lezingen, speechen en liederen.

Geen gezever over boeren enz. tijdens het silentium. Boeren is altijd onbeleefd en wordt dus niet aan de clubtafel gedaan!

35. De praeses alleen mag het silentium onderbreken.

36. Silentium duurt tot het commando van de praeses: Silentium ex! Colloquium!

Of tot aan het tempus commune natuurlijk, waar gezegd wordt: 'Silentium ex! Tempus commune!'

37. Tijdens het colloquium wordt gepraat, geschonken en toegedronken, echter niet gezongen, en mogen de leden van de corona die tempus bekomen hebben, de clubtafel verlaten.

Enkel tijdens het colloquium kan er dus bier geschonken worden. Ook het toedrinken gebeurt enkel dan. Tijdens het colloquium kan men tempus vragen (zie verder). Het is niet bedoeling dat iedereen begint rond te lopen (zoals bij een tempus commune); iedereen die zijn plaats wil verlaten moet tempus vragen.

VERBUM

38. Verlangt een ouderejaars het woord, dan staat hij recht en richt zich tot de praeses met de woorden: Senior, peto verbum. De praeses willigt in met Habes! of weigert met Non habes!.

39. Verlangt een schacht het woord, dan staat hij recht, neemt zijn pet af en richt zich tot de schachtenmeester met de woorden: Meester, peto verbum. De schachtenmeester richt zich tot de praeses met de woorden: Hoog praesidium, peto verbum pro schacht N.N., waarop de praeses antwoordt: Habet! of Non habet! De schachtenmeester zegt dan tot de schacht: Habes! of Non habes!

Schachten van clubs droegen vroeger de Verbondspet (zie verder). De schachtenmeester is verplicht het woord aan de senior te vragen en kan dat zelf niet weigeren. Hij moet ook de toestemming/weigering van de praeses doorgeven.

40. De praeses heeft ten allen tijde het recht elk lid der corona het woord af te nemen.

41. Wanneer de praeses zich tot de corona richt, zegt hij: Commilitones! Elk ander lid van de corona begint zijn toespraak met de woorden Senior, commilitones!, de schachten evenwel met: Meester, commilitones!

42. Heeft een lid van de corona zijn toespraak beëindigd, dan richt het zich tot de praeses (schachten tot de schachtenmeester) en zegt: Dixi.

En dus niet Dixit! of zoals men de laatste tijd steeds vaker hoort: Senior, verbum habes!

TEMPUS

43. Wenst een ouderejaars gedurende enkele ogenblikken zijn plaats aan de clubtafel te verlaten, dan richt hij zich tot de praeses met de woorden: Senior, peto tempus. De praeses willigt in met: Habes! of weigert met: Non habes!.

Een T-teken gebaren naar de praeses is dus niet genoeg. Men kan dit natuurlijk enkel tijdens het colloquium en niet tijdens het silentium. Ook dient men tempus te vragen elke keer dat men de clubtafel verlaat (tenzij de schachten die bier moeten rondbrengen) en niet enkel als men naar het toilet gaat. De senior moet eigenlijk een goede reden hebben om tempus te weigeren, bv. dat de orde zou verstoord worden of dat er teveel mensen tegelijkertijd zouden wegzijn.

44. Bij het verlaten van de clubtafel legt de ouderejaars zijn clubpetje boven op het glas. Wanneer hij op zijn plaats terugkeert, zegt hij tot de praeses: Tempus ex en zet zijn clubpetje terug op.

De tempus ex-melding wordt door de meeste studenten vergeten. Het is dus totaal uit den boze iemand clubpetje te stelen terwijl deze tempus heeft. Onbeheerde voorwerpen op een cantus moeten nu eenmaal met rust gelaten worden.

45. Voor de schachten gelden dezelfde voorschriften met betrekking tot de schachtenmeester en de Verbondspet. De schachtenmeester vraagt tempus voor de schachten aan de praeses op dezelfde wijze als verbum (§ 39).

Zelfde opmerking als bij § 39: de schachtenmeester mag geen tempus meer weigeren als de praeses die verleent aan de schacht.

46. Tempus mag enkel gedurende het colloquium aangevraagd en verleend worden.

Natuurlijk is het vervelend dat het gebruik van het colloquium op de meeste plaatsen niet meer toegepast wordt. Dit heeft nl. tot gevolg dat men tijdens het silentium tempus aanvraagt en verkrijgt.

47. Gewoon tempus duurt ten hoogste drie minuten. In bijzondere gevallen, waarover de praeses oordeelt, kan het tempus verlengd worden.

48. De praeses heeft het recht het aantal commilitones die gelijktijdig tempus krijgen, naar goeddunken te beperken.

49. Na de eerste helft van de clubavond verleent de praeses tempus commune, d.i. een algemene pauze, die geldt voor de ganse corona en ongeveer tien minuten duurt. Tijdens dit tempus commune mogen de aanzittenden de clubtafel verlaten en worden de voorschriften van de Clubcodex geschorst; er wordt ook niet geschonken. Op de door de praeses vastgestelde tijd moet elk lid van de corona zich opnieuw in de clubzaal bevinden.

Tegenwoordig worden er meestal drie (of meer) tempora communia geven. Dit gebeurt voornamelijk omdat het colloquium niet meer in gebruik is en de clubavonden sowieso al langer duren dan vroeger.

VAN HET ZINGEN

Wanneer Vlaamse studenten op een cantus of een clubavond, in een optocht of voor de radio, hun eigen Vlaamse studentenliederen niet zingen, leggen zij een getuigenis af van onmacht en gebrek aan persoonlijkheid. Straatliedjes van de soort van "En edde gaai meubele" zingen, is zich verlagen. Duitse soldatenliederen in het openbaar zingen, is de beweging in opspraak brengen.

Het is dan natuurlijk wel weer vreemd dat straatliedjes zoals Het Vliegerke in de codex staan.

50. Elke commilito heeft aan de clubtafel het door het KVHV uitgegeven (of aangenomen) studentenliederboek.

51. Het liederboek wordt links van het glas op de tafel gelegd en na elk lied gesloten.

Aan het eerste deel van deze regel wordt weinig aandacht besteed (en is mijns inziens ook niet zo belangrijk). Men kan wel een lid van de corona straffen omdat hij zijn liederboek niet gesloten heeft na een lied, maar pinten over iemands codex uitgieten is ook weer uit den boze.

52. Het bestuur van de club duidt ieder jaar onder de commilitones een eerste en een tweede cantor (voorzanger) en een eerste en een tweede pianist aan.

Meestal is er slechts één cantor en deze wordt op de algemene bestuursverkiezing verkozen. Vermits cantussen tegenwoordig niet meer begeleid worden, is er van een pianist (of machinist - begeleider met accordeon) geen sprake meer. Het zou nochtans niet slechts zijn voor begeleiding te zorgen, gezien de bedenkelijke kwaliteit van de liederkennis van de huidige student.

53. De cantor heft de liederen aan op de clubavonden. Daarbuiten heeft hij tot taak de liederen uit het studentenliederboek te leren zingen op de schachtenkonventen en de cantusavonden.

Tegenwoordig wordt meestal iemand aangeduid om een bepaalde strofe te zingen. Een cantus is dus eigenlijk een avond waar de cantor liederen aanleert aan de commilitones.

54. Wat de liederen betreft, onderscheidt men samenzangen, rondgezangen en alleenzangen.

55. De samenzangen en rondgezangen worden door de praeses bepaald.

Bij een rondezang zingt elk om beurt een strofe. Vaak moet de volgende persoon dan ook een ad fundum drinken.

56. Een samenzang geschiedt als volgt. De praeses zegt: Tot inzet - verder verloop - slot - van deze heerlijke clubavond klinke [titel van het lied]. De pianist gaat voor het klavier zitten. De schachtenmeester herhaalt de titel van het lied met het commando: Schachten, bladzijde! Elke schacht zoekt de bladzijde in zijn liederboek op en staat recht zodra hij ze gevonden heeft; wanneer al de schachten rechtstaan, herhaalt de schachtenmeester nogmaals: Schachten, bladzijde! en op slag van zijn commandodegen roepen de schachten samen elk cijfer afzonderlijk af. De pianist speelt de eerste drie maten. De praeses beveelt: Ad primam! De cantor zet het liedje in, gevolgd door de corona. Elke stofe wordt voorafgegaan door een commando van de praeses: Ad secundam!, Ad tertiam!, enz. tot Ad ultimam!.

Voor pianist, zie de opmerkingen bij § 52. Het eerste commando van de schachtenmeester wordt vaak vervangen door Schachten, hoog! De schachtenmeester vergeet vaak de titel van het lied te herhalen. Hij heeft dus ook een degen, hamer of knuppel nodig om zijn commando's te geven. De bladzijde worden dus normaal gezien enkel afgeroepen als "1-2-3" en niet als "123 1-2-3 3-2-1 bladzijde 123". Sommige Leuvense SK-clubs hebben de cijfers dan nog eens vervangen door symbolen: 0 = gat, 1 = stok, 2 = zwaan, 3 = half gat vanboven, half gat vanonder, 4 = vlag, 5 = stok vanboven, half gat vanonder, 6 = stok van boven, gat vanonder, 7 = stok vanboven, stok vanonder, 8 = gat vanboven, gat vanonder en 9 = gat vanboven en stok vanonder.

Wat ook vaak een probleem is, is de Latijnse rangtelwoorden. Hier volgen ze tot twintig: ad primam (1), ad secundam (2), ad tertiam (3), ad quartam (4), ad quintam (5), ad sextam (6), ad septimam (7), ad octavam (8), ad nonam (9), ad decimam (10), ad undecimam (11), ad duodecimam (12), ad tertiam decimam (13), ad quartam decimam (14), ad quintam decimam (15), ad sextam decimam (16), ad septimam decimam (17), ad duodevicesimam/octavam decimam (18), ad undevicesimam/nonam decimam (19) en ad vicesimam (20). De voorlaatste strofe kan ook aangeduid worden met ad penultimam. Als de praeses wil aanduiden dat de derde strofe van een lied van vijf strofe de laatste is die gezongen wordt, dan zegt hij: ad tertiam ultimamque. Dit kan ook gebeuren bij de laatste strofe van een liedje. In o.a. Brussel en Mechelen heeft men dit probleem opgelost door Nederlandse termen te gebruiken: "a 1", "a 2", enz. Cantus ex! (§ 58) wordt dan ook vervangen door Lied af!.

Normaal gezien wordt er dus niet doorgezongen tussen de stofen, zoals in veel studentensteden gedaan tot als de praeses een commando geeft. De praeses kan op voorhand wel zeggen dat het hele lied ineens gezongen wordt. Het Latijnse commando hiervoor is "ad unum".

57. De praeses kan het zingen van een bepaalde strofe opleggen aan een gedeelte van de corona (schachten, ouderejaars, bepaalde faculteit, bepaald studiejaar enz...).

Hier kan de praeses zijn fantasie dus botvieren....

58. Bij het einde van de samenzang zegt de praeses: Cantus ex! Prosit corona! en drinkt hij de corona toe. Deze staat recht, antwoordt: Prosit senior! en volgt na.

De praeses hoeft dus eigenlijk niet Ad fundum of Ad libitum te zeggen, de corona moet evenveel drinken als hij drinkt (cfr. ook § 65 en 67).

59. Elk lid van de corona is gehouden om naar vermogen mee te zingen.

60. De praeses kan aan één lid of een groep leden van de corona een zang opleggen.

61. Elk lid van de corona mag zich voor een alleenzang bij de praeses aanmelden (schachten bij de schachtenmeester).

Dit gebeurt niet meer vaak...

62. Na een alleenzang zegt de zanger tot de praeses: Cantus ex!. De praeses voegt eraan toe: Prosit cantor! en drinkt de corona voor, die navolgt.

63. De nationale liederen, het Verbondslied, het gildelied, het clublied en het Io vivat! moeten van buiten gekend zijn en worden zonder behulp van het liederboek gezongen. Voormelde liederen moeten met eerbied en waardigheid gezongen worden, dwz dat de leden van de corona in de houding moeten staan en zich moeten onthouden van praten, roken en drinken.

De nationale liederen zijn de Vlaamse Leeuw (p. 287), het Wilhelmus (eerste en zesde strofe, p. 288 - in de codex strofen 1 en 4) en Die Stem van Suid-Afrika (p. 290 - eerste strofe). Het Verbondslied kan ook het lied van het plaatselijk overkoepelend orgaan zijn. Het gildelied is natuurlijk enkel van toepassing op regionale clubs. Van het Io Vivat worden strofen 1 en 3 zonder onderbreking gezongen. Het is het studentenlied van de hele Lage Landen, ook in Franstalig België (waar alle strofen wel gezongen worden).
Clubpetjes worden niet afgenomen voor deze liederen, Verbondspetten wel.

VAN HET DRINKEN

64. Aan de clubtafel mag alleen bier gedronken worden.

Water is volgens mij ook aanvaardbaar. Dat is wel tegen de officiële regels, maar je kunt toch niemand een hele avond droogzetten. Cola, rozenbottelthee of koffie is dan weer niet aanvaardbaar. Op speciale cantussen kan er ook jenever, wijn of champagne gedronken worden, maar enkel als de hele corona dat doet.

65. Een lid van de corona dat bij het begin of in de loop van de clubavond redenen heeft om zich van het bierdrinken te onthouden, deelt zulks aan de praeses mede. Oordeelt de praeses de reden voor gegrond, dan verklaart hij bedoeld lid bierimpotent.

66. Wie bierimpotent is, heeft zijn glas omgekeerd op de tafel staan. Hij is enkel van het drinken ontslagen en niet van deelneming aan samenzangen, plechtigheden, enz., noch van de toepassing der voorschriften van de Clubcodex.

67. De praeses heeft de dwingende plicht het overdadig drinken tegen te gaan met alle tot zijn beschikking staande middelen. Zo kan hij de hoeveelheid bier volgens duur en aantal beperken of bepalen dat slechts op zijn commando en een beperkt aantal malen zal geschonken worden. Op elk lid van de corona afzonderlijk kan hij de voorziene straffen toepassen (bierimpotent verklaren, verwijderen van de clubtafel, § 84 en 85). Niemand, ook de praeses niet, heeft het recht een lid van de corona te dwingen boven zijn krachten te drinken.

Naar mijns inziens is dit artikel duidelijk genoeg. Toch schort er vaak nog veel aan de opvolging ervan.

68. De schachtenmeester regelt de bediening van het bier aan de clubtafel. De glazen worden gevuld door de schachten.

69. Inschenken geschiedt enkel tijdens het colloquium en in ledige glazen. Bijschenken is niet toegestaan.

70. Tijdens het colloquium - en alleen dan - drinken de leden van de corona elkander toe en uiten aldus hun vriendschap en solidariteit. Een lid van de corona richt zich daartoe tot een ander aanzittende met dewoorden: Prosit N.N.! en steekt zijn glas in diens richting vooruit. Het toegedronken lid van de corona steekt eveneens zijn glas vooruit en antwoord Prosit N.N.! Beiden drinken dan één tot drie teugen en steken bij het afzetten het glas nogmaals vooruit.

Toedrinken gebeurt uit vriendschap en niet om iemand te 'kloten'.

71. Elke dronk moet onmiddellijk en met dezelfde hoeveelheid beantwoord worden.

Maar dus maximaal drie slokken en rekening houdend met § 65 en 67.

72. Men mag niet meer dan één lid van de corona tegelijk toedrinken.

73. Voor de praeses, de erepraeses, de ex-praesides, de praesides van andere studentenverenigingen en de gasten gelden volgende regels:

  1. Zij mogen door niemand toegedronken worden, tenzij door elkander onderling.
  2. Zij staan niet recht om bescheid te doen.
  3. Ouderejaars die door hen toegedronken worden, staan recht.
  4. Zij drinken nooit een schacht toe.

Gasten zijn personen die geen lid zijn van een studentenverenigingen, want commilitones van andere verenigingen zijn met die van eigen vereniging gelijkgesteld.

74. Een schacht mag enkele een schacht toedrinken. De schacht die door een ouderejaars wordt toegedronken neemt zijn pet af en staat recht om bescheid te doen.

75. Op commando van de praeses kan de gehele corona of een gedeelte ervan, een lid of een groep leden van de corona toedrinken. (De corona drinkt N.N. toe!)

76. Er wordt alleen of voor zichzelf gedronken (dus niet toegedronken) tijdens de lezingen, speeches, mededelingen, alleenzangen, enz. (omdat het toedrinken in zulk geval storend inwerkt op de spreker of de zanger en de aandacht afleidt).

77. Er mag niet gedronken worden tijdens de plechtigheden en samenzangen, tenzij op commando van de praeses of wanneer zulks uitdrukkelijk door de liedertekst wordt voorgeschreven.

STRAFFEN

78. Door het streng aanwenden van al de middelen die tot zijn beschikking staan, moet de praeses elke inbreuk op de tucht en elke stoornis van de gezelligheid onderdrukken. Een door de praeses opgelegde straf moet aan de clubtafel zonder enige betwisting door alle leden van de corona aanvaard worden.

Dit betekent wel dat de praeses zich moet houden aan het maximum van drie teugen, dus één ad fundum. Anderszijds betekent het ook dat je eerst je straf drinkt en daarna eventueel het woord vraagt om te protesteren. Dit wordt ook expliciet vermeld in de edities vanaf 1996.

79. De straffen die de praeses, zonder overleg met de andere bestuursleden en zonder beroep, aan de clubtafel kan opleggen zijn drieërlei:
   1. het pro poena-drinken
   2. het bierimpotent verklaren
   3. het verwijderen van de clubtafel

80. Het pro poena-drinken (in de kan sturen) is een openbare vernedering die door de praeses aan de clubtafel wordt opgelegd wegens kleine tekortkomingen. Als zodanig gelden: het gebruiken van verkeerde formules, onbevoegd commandoroepen, de praeses of de corona toespreken zonder recht te staan, als schacht de praeses toespreken, zonder tempus te hebben verkregen zijn plaats verlaten, spreken buiten het colloquium en zonder verbum te hebben gekregen, het clubpetje afnemen, het clublint verkeerd aanhebben, het liederboek na de zang geopend laten enz.

Dus je gooit nooit pinten over iemands liederboek dat blijft openliggen na een liedje!

81. Wanneer de praeses aan een lid van de corona het pro poena-drinken wil opleggen, richt hij zich tot dit lid met de woorden: N.N. in de kan!.
Het gestrafte lid staaat recht, steekt zijn glas vooruit in de richting van de praeses en drinkt tot het commando Satis! van de praeses; het steekt opnieuw zijn glas vooruit, gaat zitten en herstelt eventueel het verzuim waarvoor het gestraft werd.

Twee opmerkingen hierbij. Ten eerste betekent 'in de kan' niet dan je effectief in het midden van de corona moet gaan staan, maar enkel dat je moet rechtstaan en drinken totdat er 'satis' gezegd wordt. Ten tweede worden er dus helemaal geen plichtplegingen verwacht en kan je daar dus ook niet voor gestraft worden.

82. De statuten kunnen voorzien dat de praeses gemachtigd is aan elk pro proena-drinken een geldboete te verbinden, op voorwaarden dat zulks geldt voor al de leden der corona die aan de voorschriften van de Clubcodex onderworpen zijn en voor de ganse duur van de avond.

De nieuwe edities vanaf 1996 sluiten geldboetes uit, tenzij voor het schade toebrengen aan materiaal of clublokaal. Toch zouden deze eventueel bevorderlijk voor de tucht kunnen zijn. De statuten kunnen ook vermaningen, schorsingen en uitsluitingen opleggen, maar meestal is het volledige bestuur of het algemeen convent hiertoe gemachtigd en niet enkel de praeses.

83. Pro poena-drinken bestaat uit één tot drie teugen.

Dus maximaal één pint. Officieel zijn meerdere ad fundums en leuke dingen zoals daltons dus niet toegelaten.

84. De praeses kan op elk ogenblik van de clubavond een lid van de corona bierimpotent verklaren. Deze straf wordt toegepast op elk lid dat door zijn handelswijze bewijst bij langer drinken gevaar te lopen zijn geest te benevelen.

Eigenlijk een heel goede straf. Zatte mensen in de kan sturen, zorgt er meestal voor dat zij zich nog vervelender gaan gedragen, vermits ze er niet nuchterder op worden. Is heel handig als dreigement.

85. De praeses kan elk lid van de corona dat op ergerlijke wijze de tucht of de gezelligheid verstoort of opgelegde straffen niet uitvoert, tijdelijk of voor de duur van de clubavond van de clubtafel verwijderen.

Dit wordt ook 'ex sturen' genoemd. Dit is in het algemeen de zwaarst mogelijke straf.

86. Aan de schachten worden straffen opgelegd door de schachtenmeester, op verzoek of op bevel van de praeses. De schachtenmeester mag evenwel een schacht in de kan sturen zonder overleg met de praeses.

In principe moet de schachtenmeester de schachten straf op bevel van de praeses, anders kan hij zelf gestraft worden. De schachtenmeester mag ook geen schachten bierimpotent verklaren of ex sturen: enkel de praeses kan dit doen. De schachtenmeester kan hierom altijd verzoeken bij de senior.

87. Ter beteugeling van sommige overtredingen voorzien de statuten straffen welke niet tot de in §79 vermelde behoren. Het zijn hoofdzakelijk geldboeten, vermaningen en uitsluitingen.

Zie opmerking bij artikel 82.

88. Geldboeten worden opgelegd wegens het vergeten van clubpetje (eventueel Verbondspet), clublint en liederboek, het te laat komen of de afwezigheid zonder voorafgaande waarschuwing en gegronde reden, het niet houden van een opgelegde lezing (verslag) of speech, de beschadiging van clubgerief (met bovendien vergoeding van de aangerichte schade), enz.

Idem.

89. De vermaningen worden door de praeses (eventueel de schachtenmeester) gericht tot het schuldig lid, hetzij onder vier ogen, hetzij op een bestuursvergadering, hetzij op een konvent, naargelang de afstraffing persoonlijk of openbaar behoort te zijn. Een lid dat een bepaald aantal vermaningen heeft opgelopen, kan niet voor een bestuursambt in aanmerking komen; is het bestuurslid, dan moet het aftreden.

90. Tot de tijdelijke uitsluiting voor één of meer vergaderingen of tot de definitieve uitsluiting uit de club, moet door het bestuur bij meerderheid van stemmen besloten worden. Bij staking van stemmen mag de praeses een tweede stem uitbrengen.

Dit artikel wordt vaak door de eigen statuten van de club geregeld. Meestal is een eenvoudige bestuursmeerderheid niet voldoende om een commilito uit te sluiten.

DE KLEUREN

Kleuren dragen betekent kleur bekennen, uitkomen voor een gedachte. Pet en lint zijn geen modesieraden voor de studenten; het zijn de zichtbare tekenen van hun overtuiging en hun solidariteit; het zijn symbolen die hun drager tot waardigheid verplichten en met zorg en eerbied behandeld moeten worden. De pet verslonzen of enkel als regenpet dragen is gebrek aan eerbied voor het symbool.

Het wapenschild

91. Het wapenschild van de Leuvense studentenverenigingen heeft de vorm van het heraldisch Vlaams schild, horizontaal aan het hoofd en afgerond (zonder puntig einde) aan de voet. Op een schild worden geen benamingen, al dan niet afgekort, aangebracht.

Op een schild staat vaak de clubnaam in plaats van de faas (zie verder). Zelfs heel oude schilden (zoals bv. dat van de Kempische Gilde in Leuven) dragen vaak een clubnaam. In de edities vanaf 1994 is 'Leuvense' en 'zonder puntig einde' geschrapt.

92. Het wapenschild van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond te Leuven is als volgt:
Het veld is gekwartileerd, met een hartschild. Kwartier rechts boven: vier kwartieren met een hartschild, zijnde de wapenschilden van de vijf gouwgilden. Kwartier links boven: kleuren en monogram van het KVHV. De kleuren zijn: sabel-goud-azuur (Vlaanderen + universiteit). Het monogram bestaat uit de beginletters van de woorden Leve Groeie Bloeie Vlaams Verbond. Kwariter rechts beneden: monogram van Maria, Sedes Sapientiae, schutsvrouw van de KU Leuven. Kwartier links beneden: Vlaamse Leeuw. Hartschild: wapenschild van de stad Leuven.

Het kwartier rechtsboven, met de provinciale schilden in een andere volgorde en een hartschild met tekst 'SK' of 'MSK', is ook het schild van het SK en het MSK Leuven. De provinciale schilden en het schild van de stad Leuven zijn de oude schilden van voor de jaren '90. Het links en rechts van de velden slaat op heraldisch links en rechts. Als je dus voor het schild staat, is het net omgekeerd.

93. Het wapenschild van de gouwgilde is dat van de overeenkomstige provincie.

Zelfde opmerking: de provincieschilden van voor de jaren '90.

94. Het veld van het wapenschild van de club is dubbel geschuind (d.w.z. schuins verdeeld in drie kleurstroken van de rechthoek boven naar de linkerhoek beneden). Het draagt het monogram van de club, uitgevoerd in het goud, zilver of zwart.
Het veld kan ook gedeeld zijn (d.w.z. midden door, van boven naar beneden). In de linkerhelft van het veld heeft men dan de drie kleurstroken met het monogram, in de rechterhelft een ander wapen van de club.
Aan het hoofd van het schild kan ook een faas (horizontale band) zijn, met een leuze (geen benaming!) of de kleuren zwart-geel-lichtblauw.
De kleuren van de club - twee of drie - moeten steeds over drie banen of kleurstroken verdeeld zijn, zowel op het clublint en het clubpetje als op het schild en het praeseslint.

Men kan duidelijk zien dat deze regels oorspronkelijk van de regionale clubs van Leuven komen. De kleuren in de faas slaan op de kleuren van het KVHV, het SK en het MSK (en ook het oude Fakulteitenkonvent) in Leuven. In andere steden kunnen ze vervangen worden door de kleuren van het plaatselijk overkoepelend orgaan (bv. GSK doet dit met zwart-geel-wit). Een leuze treft men bijna nooit aan, vaak wel de naam van de club.
Het links en rechts van de velden slaat op heraldisch links en rechts. Als je dus voor het schild staat, is het net omgekeerd.
Het hebben van drie kleurstroken is geldig voor clubs. In Leuven hebben de gouwgilden twee kleurstroken, het KVHV, SK en MSK dan weer drie. Faculteitskringen hadden oorspronkelijk twee kleurstroken, maar er zijn er nu ook een aantal met drie. De Leuvense en Diepenbeekse clubs zijn de enige waar drie kleurstroken effectief de regel is.
Soms is het veld van het schild zelfs viergedeeld, vaak bij corpsen of andere verenigingen die uit verschillende onderdelen bestaan, zoals bv. het KSC te Brussel.

95. Het monogram bestaat uid de letters V C F, beginletters van Vivat, Crescat, Floreat, dooreengevlochten met de beginletters van de benaming van de club en gevolgd door een uitroepteken.

In principe moet het monogram in één vloeiende beweging gemaakt kunnen worden, dit in tegenstelling met de monogrammen van de Franstalige clubs. Enkel het KVHV Leuven voert een Nederlandstalig monogram (L G B V V, Leve Groeie Bloeie Vlaamsch Verbond).

96. Het wapenschild, dat 70 cm hoog en 50 cm breed is, wordt aan de muur van de clubzaal achter de praesestafel opgehangen. Het mag uitgehangen worden aan de gevel en in de gelagzaal van het clublokaal en afgebeeld worden op tafelvlagjes, bierkannen, glazen en ander clubgerief.
Een verkleinde afbeelding van het wapenschild wordt op het drukwerk van de club aangebracht.

De Verbondspet

Dit deel staat niet meer in de Clubcodex sinds 1994 (vanwege de fusie met de Gentse SK-codex). Omwille van de consistentie met de rest van de Clubcodex had het eigenlijk moeten blijven staan...

97. De pet van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond te Leuven is van wijnrode kleur, met een wit biesje en de drie randkleuren zwart-geel-hemelsblauw (van boven naar onder).
Deze pet is eigendom van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond te Leuven (aldus wettelijk gedeponeerd) en mag slechts door leden van deze vereniging gedragen worden.

Vroeger was deze pet ruim in het straatbeeld te zien, vermits praktisch alle Nederlandstalige studenten in Leuven op de een of andere manier lid waren van het KVHV. Tegenwoordig moet je gedoopt zijn bij het KVHV om deze pet te mogen dragen. Ook de andere KVHV-afdelingen dragen deze petten, met hun eigen kleuren als randkleuren. Petten van hetzelfde model worden in een grijze kleur gedragen door de NSV, in het wit vroeger door de bestuursleden van de A1 in Antwerpen en het LOSO in Limburg en in het blauw midden jaren '90 door bestuursleden van Ekonomika Leuven. Iets stijvere petten van ongeveer hetzelfde model worden gedragen door Gaudia (zwart), het mannenkoor Cantores Lovanienses (wit) en de Duits-georiënteerde verenigingen Corps Flaminea (blauw) en KAV Lovania (groen) in Leuven, door Caeruleus (blauw) in Diepenbeek, door Taxandria (blauw) en Gavergild (zwart) in Gent, door Mereta (blauw) in Sint-Katelijne-Waver en door de modelclub Castrum (rood) in Antwerpen. Ze hebben als voordeel dat ze op straat kunnen gedragen worden, in tegenstelling tot clubpetjes. Verder gebruiken Flaminea (wit) en KAV Lovania (groen) ook nog de Duitse stürmer. De club Bruxellas in Brussel draagt petten naar het model de oude Verbondsflat (1918-32), d.w.z. zonder klep en ruimer vallend. Indien ze niet gedragen wordt door KVHV'ers, wordt deze pet de studentenpet genoemd.

98. De Verbondspet moet gedragen worden op alle vergaderingen, feesten en betogingen, alsmede in stoeten en optochten
  1. ingericht door het KVHV of een van zijn afdelingen,
  2. ingericht door een door het KVHV erkende studentenvereniging (bv. de KVSR en de VVS),
  3. waaraan het KVHV deelneemt of zijn medewerking verleent.

Dit is duidelijk ook een oud artikel, want de KVSR is al lang vervangen door KVHV Nationaal. Met afdelingen worden Seniorenkonventen, gouwgildes, clubs en plaatselijk ook faculteitskringen (sinds 1967 niet meer in Leuven) bedoeld.

99. De Verbondspet wordt afgenomen om te groeten, alsook tijdens concerten en toneelvoorstellingen. Op gewone Verbondssamenkomsten en congressen wordt zij op het hoofd gehouden.
Om plechtig te groeten, bv. tijdens de uitvoering van de Vlaamse Leeuw, het Verbondslied of het Io Vivat, houdt men de Verbondspet met de rechterhand links voor de borst.
Verbondsleden die een erewacht houden, bv. op een academische zitting of bij een graf, houden de pet op het hoofd.

Bovendien worden Verbondspetten afgenomen wanneer men tempus verkrijgt of naar het toilet gaat. Het gebruik is dus totaal anders dan bij clubpetjes, die enkel tijdens het tempus worden afgenomen en die niet op straat of buiten de clubactiviteiten niet gedragen worden (zie verder).

100. Het is wenselijk dat de Verbondspet ook buiten de vergaderingen gedragen wordt. Het Verbondslid zal daarbij steeds indachtig zijn dat het op elk ogenblik en op elke plaats het kenteken bij zich draagt van de katholieke Vlaamse studentenbeweging, en dat het voor de eer en de faam van die beweging instaat.

101. De schachten dragen steeds de Verbondspet aan de clubtafel. Zij nemen ze af wanneer zij zich tot de schachtenmeester of de corona richten en wanneer zij door een ouderejaars toegedronken worden.

Dit artikel stamt uit de tijd dat alle SK-leden in Leuven nog lid waren van het KVHV en is sinds eind jaren '60 niet meer in gebruik. Enkel de Fanfare droeg tot einde jaren '80 nog Verbondspetten.

Het praeseslint

102. Het praeseslint bestaat voor het Verbond, het SK, het FK en de clubs uit drie kleurstroken, voor de gouwgilden uit twee kleurstroken; het is 2,10 m lang bij een breedte van 12 cm voor drie kleurstroken en van 10 cm voor twee kleurstroken; het wordt bijeengehouden met een gouden of zilveren snoer en heeft aan de uiteinden gouden of zilveren franjes.
Op het praeseslint kan ad libitum het wapenschild geborduurd worden. Het schild is 10,5 cm bij 9 cm en wordt aangebracht op 23 cm afstand van de schoudernaad, in de richting van de banen.

Tot de jaren '50 bestond het praeseslint uit een horizontale band die over de borst gedragen werd en ongeveer 70 cm lang was en vastgespeld werd. In de codices vanaf 1994 is het stuk over de gouwgilden geschrapt. Dit heeft als gevolg dat er buiten Leuven ook verenigingen zijn met twee banen die een praeseslint van 12 cm breed hebben...
Tegenwoordig bestaan er ook praesidiumlinten. In Antwerpen en bij de Limburgse en de Leuvense faculteitskringen zien die er meestal hetzelfde uit als een praeseslint. Alle linten, ook dat van de praeses, dragen de naam van de praesidiumfunctie. Bij de Leuvense, Diepenbeekse en een aantal Brusselse clubs draagt enkel de praeses een 'breed' lint. In Mechelen, Brussel, Oost- en West-Vlaanderen heeft de praeses een praeseslint, maar bestaan er ook iets smallere praesidiumlinten. Deze praesidiumlinten dragen vaak niet het schild van de vereninging, maar een monogram. Ook hebben deze linten daar meestal geen snoer of franjes. Praesidiumlinten zijn meestal ingevoerd doordat deze personen gratis binnenmochten op activiteiten van andere verenigingen. In Brussel bestaan er zelfs praesidiumlinten (o.a. van de faculteitskringen van de HUB) waar de voornaam van de drager opstaat! Laat het echter duidelijk zijn dat de Clubcodex niet zozeer voor faculteitskringen is geschreven, maar dat clubs in feiten geen praesidiumlinten zouden mogen hebben. Ook bij de gildes, het SK, het MSK en het Leuvense en Brusselse KVHV worden er geen praesidiumlinten gedragen.

103. Het praeseslint wordt boven de jas over de rechterschouder gedragen, met het schild op de borst.

Met de jas wordt hier een kostuumvest bedoeld, geen anorak. Meestal wordt het echter onder de jas gedragen, ook op galabals, behalve door de senior van de organiserende club.

104. Voor de gelegenheid waarbij het praeseslint gedragen wordt, gelden dezelfde voorschriften als voor het clublint (§ 111). Buiten de vergaderingen draagt de praeses evenwel het gewone clublint.

Nu komt het praktisch altijd voor de praeses op alle activiteiten zijn praeseslint draagt. In theorie moet dit gecombineerd worden met het clublint, want dit wordt altijd gedragen en er wordt ook nergens gesteld dat een praeses dat wisselt voor een praeseslint. Dit wordt echter meestal enkel gedaan door traditionele clubs, zoals Plutonica, KVHV en sommige Brabantse SK-clubs.

105. De oud-studenten die praeses geweest zijn van Verbond, SK, FK, gouwgilde of club, hebben het recht op de vergaderingen van deze verenigingen een kopie van het praeseslint met het jaartal (academiejaar) van hun voorzitterschap te dragen. Het jaartal bestaat uit zes cijfers (bv. 1958-59) en wordt in het goud of het zilver geborduurd op een strookje in de hoofdkleur van de vereniging, dat op 21 cm afstand van de schoudernaad of op 1 cm afstand van de bovenzijde van het schild wordt genaaid.
De erepraeses draagt een kopie van het praeseslint (eventueel met jaartal) met een gouden of zilveren schouderpassant.

In feite draagt de regerende senior een 'doorgeeflint', dat van senior naar senior overgaat en waar geen jaartallen op staan. Erepraeseslinten komen op dit moment enkel voor bij Lovania, KSC, de Studentenfanfare en Plutonica.

Het clublint

106. Het clublint bestaat uit drie kleurstroken (zelfs wanneer de club slechts twee kleuren heeft). Het is 1,20 m lang en 27 mm breed en is voorzien van een gesp, haken en ogen of een knop met de kleuren.

Zoals hierboven als gezegd, moeten clubs dus drie kleurstroken hebben. Linten kunnen tegenwoordig iets langer zijn, bv. 1,30 m, vermits mensen sinds het begin van de 20e eeuw gemiddeld een stuk langer zijn. Meestal worden linten tegenwoordig samengeknoopt of voorzien van nietjes. Lintknoppen zie je enkel nog bij Plutonica en de Duitsgeoriënteerde verenigingen en sommige leden van KVHV Leuven, KSC Brussel en Castrum.

107. Het clublint wordt boven of onder de jas gedragen, naargelang de praeses het bepaalt. De ouderejaars dragen het clublint over de rechtschouder, de schachten over de linkerschouder.

Naar mijn ervaring wordt het clublint tegenwoordig altijd onder de jas gedragen. De Clubcodex geeft zelf als opmerking: 'Clublint en praeseslint worden op vergaderingen en feesten alsook in optochten liefst boven de jas gedragen, bij avondtoilet onder de rok. Buiten vergaderingen wordt enkel het clublint gedragen en zulks onder de jas. (Het is wel verstaan dat zowel het praeseslint als het clublint over hun ganse lengte uit drie kleurstroken bestaan en er geen zijde voor de rug is met lintjes, toespelden of elastiekjes!).' Noteer dat vroeger studenten altijd in kostuum op stap gingen. Tegenwoordig is het artikel dus nog weinig relevant.

108. De schachtenmeester draagt, wanneer hij zijn functie uitoefent, twee clublinten: één over de rechter- en één over de linkerschouder. Daarbuiten draagt hij slechts het clublint over de rechterschouder.

Een schachtenmeester is enkel in functie als er schachten aanwezig zijn die onder zijn commando vallen. Het lint over de linkerschouder wordt boven dat op de rechterschouder gedragen.

109. Behalve het lint van de club waartoe hij behoort, mag een commilito of oud-student ook het lint dragen van elke club waarvan hij voorheen lid geweest is aan dezelfde of aan een andere universiteit.

Het is dus niet tegen de regels van een 'kerstboom' te zijn. Het getuigt van respect voor de verenigingen waar je lid van bent/was van hun kleuren te dragen.

110. De club mag een ereclublint schenken aan de erepraeses, een commilito honoris causa en, wegens uitzonderlijke verdiensten, een commilito of oud-student. Op een ereclublint worden twee gekruiste eikenbladeren, in goud of zilver, geborduurd.

Commilitones van de eigen vereniging kunnen dus niet tot commilito honoris causa benoemd worden, maar ze kunnen wel een ereclublint krijgen. Het Oud-KSC doet dit bv. bij commilitones die 25 of 50 jaar lid zijn van de club.

111. Het clublint moet gedragen worden op de gewone vergaderingen van Verbond, gouwgilde en club, alsmede op alle bijeenkomsten, betogingen, feesten, bals, enz. door voormelde verenigingen ingericht of waaraan ze deelnemen.

112. De leden van de Verbondsraad en van de Verbondswacht dragen, wanneer zij fungeren een lint (model clublint) met de kleuren van het KVHV (zwart-geel-lichtblauw). Elk lid van het KVHV heeft het recht een dergelijk lint samen met de Verbondspet te dragen.

Dit artikel is in de Clubcodex vanaf 1994 geschrapt, maar natuurlijk nog geldig voor Verbondsleden.

Het clubpetje

113. Het clubpetje bestaat uit de drie stroken van de clubkleuren als rand en de hoofdkleur als bodem. Op de bodem wordt het monogram van de club in goud of zilver geborduurd. Het clubpetje wordt op het achterhoofd gedragen.

Zoals de Clubcodex zelf in een opmerking zegt, is een elastiekje volkomen overbodig (zoals een aantal West-Vlaamse thuisclubs doen). Het kapsel van sommige dames bij de weinige vrouwen die effectief clubpetjes dragen (zoals bv. bij KSC Brussel, Endivia en Plutonica) kan natuurlijk wel problemen geven...

114. Het clubpetje is een onderscheidingsteken dat door de ouderejaars en de ex-commilitones gedragen wordt aan de clubtafel, alsook op feestmalen, bals, tuinfeesten en soortgelijke vergaderingen, belegd door de club, de gouwgilde, het Verbond of een door het KVHV erkende studentenvereniging. Het clubpetje wordt niet op straat gedragen.

De Clubcodex spreekt hier zichzelf tegen en noemt oud-studenten ex-commilitones. Clubpetjes worden dus niet op straat gedragen (bv. tijdens een rolling), maar wel op een openluchtcantus.

115. Aan de clubtafel worden de clubpetjes nooit afgenomen. Wanneer een lid van de corona tempus verkrijgt en de clutafel verlaat, legt het zijn petje op zijn glas.

Dus clubpetjes worden ook niet afgenomen tijdens toedrinken, estafettes en plechtige liederen (zoals bv. het clublied of het Io Vivat). Het stelen van een petje van iemand die tempus verkregen heeft, is verwerpelijk!

116. Bij hun ontgroening krijgen de schachten het clubpetje uit handen van de praeses.

117. Een ex-praeses heeft het recht een clubpetje te dragen met in goud of zilver geborduurd eikenloof.

Dit zie je ook heel weinig.

Het clubvaandel

118. Tenzij het zinnebeeldige figuren voorstelt, bestaat het clubvaandel uit drie banen in de kleuren van de club, met in het midden het monogram uitgevoerd in zilver of goud. Het meet 1,30 m op 1,50 m. Op de kop van de stok staat een Vlaams of gewestelijk symbool (leeuw, goedendag of mastentop, raap, bezem, mijnlamp, enz.).

Een prachtige vlag met zinnebeeldige figuren is de Verbondsvlag van Joe English uit het begin van de twintigste eeuw (nu in het Studentenmuseum van Leuven). In plaats van het monogram komt ook vaak het schild van de vereniging voor (zo zijn er bv. heel mooie oude vlaggen van Lovania en Noord-Brabant). Versierde vlaggenstokken tref je tegenwoordig niet meer aan.

119. Op de vergaderingen staat het clubvaandel rechtop achter de praesestafel. Bij hun doop en ontgroening leggen de schachten de eed af op het vaandel.

Gebruikelijker is dat de eed afgelegd wordt op het clubschild.

120. In optochten stapt de vaandeldrager vooraan tussen twee commilitones. Alle drie dragen de Verbondspet.

Clubpetjes worden niet op straat gedragen, vandaar.

Voorgeschreven kentekens

121. Op de Verbondspet, het clubpetje, het praeseslint en het clublint mogen, buiten de voorgeschreven onderscheidingstekenen geen kentekens worden aangebracht.
Pet en lint mogen niet moedwillig bevuild worden. Het bestuur heeft het recht aan de leden, op straf van uitsluiting, het vervangen op te leggen van petten en linten die bevuild of niet volgens het model zijn.

Dit is dus een van de grote verschillen met de VUB-traditie, waar pet, lint en de volgens KVHV-traditie niet bestaande doopjas zo vuil mogelijk moeten zijn. De KVHV-traditie staat voor stijl.
Nochtans brengen zelfs de meeste leden van alle KVHV-afdelingen onderscheidingskentekenen aan op hun Verbondspet (dit naar Franstalig katholiek gebruik). Dit zijn meestal sterretjes die het aantal jaren student aangeven (gouden sterretjes voor geslaagde jaren, zilveren sterretjes voor bisjaren), faculteitskentekens en een zwaardje voor de leden van de Verbondswacht. Enkel de Duits-georiënteerde verenigingen doen dit niet (ook al omdat het in Duitsland geen gewoonte is).

122. De voorgeschreven Verbondspetten, praeseslinten, clubpetjes en clublinten worden uitsluitend door het KVHV resp. het Seniorenkonvent te Leuven bezorgd. Het Seniorenkonvent bewaart een model van Verbondspet, clubpetje, praeseslint, clublint en wapenschild.

Tegenwoordig bestelt elke club zelf zijn attributen bij de leverancier, die meestal een voorbeeld in huis heeft. Het Studentenmuseum in Leuven bezit een grote collectie clubattributen.

Kentekens voor oud-studenten

123. De leden van de Oud-Studentenbond van het KVHV die in Leuven een vergadering of het jaarlijks zomperfeest te Vlierbeek bijwonen, dragen de Verbondspet (het model uit hun studententijd) en een lint met de kleuren van het KVHV (zwart-geel-lichtblauw) en eventueel een ex-praeseslint.
Aan de clubtafel, alsmede op feesten en bals ingericht door studentenverenigingen, zoals bv. de club, het KVHV en de VVS dragen oud-studenten clubpetje en clublint (eventueel ex-praeseslint).

Uit het eerste deel is duidelijk dat club- en praeseslinten wel degelijk gecombineerd kunnen worden. De Oud-Studentenbond van het KVHV, het KVOHV bestaat sinds 1960 niet meer en is vervangen door het Verbond van Vlaamse Academici (VVA). Met kan het artikel herinterpreteren voor oud-leden van het KVHV. Dit artikel is trouwens geschrapt in de Clubcodex vanaf 1994.

VERLOOP VAN DE CLUBAVOND

124. Voor de aanvang van de clubavond wordt in de clubzaal alles in gereedheid gebracht door de schachten onder leiding van de schachtenmeester of een daartoe aangesteld bestuurslid.
De schachtenmeester waakt over de orde in de clubzaal tot bij het binnentreden van de praeses. Hij draagt er zorg voor dat de schachten hoed en mantel van vooraanstaande aanwezigen aannemen, weghangen en na afloop van de clubavond terugbezorgen.

125. De deelnemers van de clubavond moeten zich met clubpetje (schachten met Verbondspet) en clublint aan (plenis coloribus) in de clubzaal bevinden vóór de opening van de clubavond door de praeses.
Bij het binnentreden van de praeses staan alle aanwezigen recht en heffen zij het Io Vivat aan. De erepraeses, een afgestudeerde ex-praeses, een commilito honoris causa en een eregast treden de clubzaal binnen samen met de praeses.

In principe moet dus iedereen op tijd zijn. Dit geldt ook voor bezoekende praesides. Het kan natuurlijk altijd zijn dat iemand met een gegronde reden te laat komt, maar die kan zich best op voorhand bij het bestuur verontschuldigen. Als deze laatkomer nu tot één van de categorieën behoort die normaal gezien met de praeses binnenkomen, kunnen zij mijns inziens wel een apart Io Vivat krijgen, en dit om reden van § 159 (Houding buiten de club), dat belangrijke figuren uit de studentenbeweging die een clublokaal binnenkomen, begroet mogen worden met het zingen van het Io Vivat. Het is echter aan de praeses om te beslissen voor wie dit effectief gebeurt.

126. De clubavond wordt door de praeses geopend met de woorden: Omnes ad sedes! Silentium! Tot inzet van deze heerlijke clubavond klinke het clublied!

127. Op het zingen van het clublied volgen de mededelingen van de praeses en de verschillende bestuursleden. Elk lid van de corona kan dan het woord vragen om een mededeling te doen.

128. Eventuele lezingen worden bij de aanvang van de clubavond gehouden.

Tegenwoordig worden op clubavonden geen lezingen meer gehouden. De algemeen vormende taak van clubs is nl. grotendeels verdwenen.

129. Op elke clubavond wordt het verslag van de vorige vergadering voorgelezen.

Als er al een verslag van een clubavond gemaakt wordt, wordt dat tegenwoordig toch de volgende keer niet meer voorgelezen. Het is misschien nochtans een goed idee...

130. Samenzangen, speechen, alleenzangen en plechtigheden wisselen elkaar af naar het goeddunken van de praeses en worden telkens door colloquium gevolgd.

Het is niet heel duidelijk of elk liedje door een colloquium gevolgd moet worden. Dit kan trouwens een nefaste invloed op de ordehandhaving hebben. In elk geval is het klassiek de clubavond in te zetten met het Gaudeamus, Honderd semesters of De gilde viert.

131. Om bijval te betuigen wordt niet in de handen geklapt, doch met de kneukels van de vuist op de tafel geslagen.

Dit wordt een 'studentikoos applaus' genoemd.

132. Na de eerste helft van de clubavond verleent de praeses tempus commune (§ 49).

Tegenwoordig worden er bij de meeste clubs geen colloquia meer gehouden en dit wordt gecompenseerd door het houden voor meer tempora communia. Tijdens het tempus commune zijn de regels van de Clubcodex wel opgeschort, maar dat betekent niet dat schachten ineens de praeses kunnen toedrinken ofzo...

133. Aan het slot van de clubavond kondigt de praeses aan: Tot besluit van deze heerlijke clubavond klinke de Oude-Rolderklacht! Na het einde van het lied sluit de praeses de clubavond af met de woorden: Club ex!.

Dit betekent dat de nationale liederen dus eigenlijk voor de Oude-Rolderklacht gezongen moeten worden. Enkel bij de zwanenzang wordt het het Ruiterslied nog erna gezongen (zie verder).

134. De praeses doet de vooraanstaande deelnemers - aan wie de schachten mantel en hoed reiken - uitgeleide, terwijl de aanwezigen het Io Vivat zingen. Dan pas worden de clubpetjes afgenomen. De leden van de corona verlaten dadelijk de clubzaal, met uitzondering van de schachtenmeester en de schachten die opdracht hebben het clubgerief weg te bergen.

Het zingen van het Io Vivat tijdens het uitgeleide doen, wordt vaak vergeten.

VERLOOP VAN HET CLUBJAAR

135. Het clubjaar vlat, evenals het Verbondsjaar, samen met het academiejaar.

136. De vergaderingen door de club belegd, worden onder de volgende rubrieken gerangschikt:
  1. Bestuursvergaderingen.
  2. Clubavonden (Bieravonden).
  3. Cantusavonden.
  4. Konventen.
  5. Feesten (feestmalen, bals, enz.).

Wat de meeste clubs tegenwoordig een 'cantus' noemen, zijn de eigenlijke clubavonden. Hou er rekening mee dat de clubs vroeger minder vaak samenkwamen (bv. eenmaal per maand). De huidige clubavond, waarbij een club in het clubcafé afspreekt en daar aan de toog drinkt, spelletjes doet, gaat rollen, bowlen, snookeren enz. bestond in die tijd nog niet. Dat is dus een nieuwe categorie die hieraan toegevoegd kan worden. Rollingen werden vroeger meestal na één van de andere types activiteiten georganiseerd.

137. Er zijn vier vaste clubavonden, bij volgende gelegenheden:
  1. De schachtendoop (eerste clubavond)
  2. De dies natalisviering, waarop al de leden van de club: commilitones, oud-studenten, commilitones honoris causa en ereleden, uitgenodigd worden.
  3. De ontgroening (voorlaatste clubavond)
  4. Het afscheid van de afgestudeerden (zwanenzang) en de installatie van de nieuwe praeses en de nieuwe schachtenmeester (laatste clubavond).

Bij een aantal clubs wordt de aanduiding van een nieuw bestuur uitgesteld tot het begin van het academiejaar. De schachtendoop is meestal ook niet op de eerste clubavond, maar later op het jaar, om de schachten de kans te geven te beslissen of ze bij de club willen komen. Ook komen schachten pas vaak later op het jaar bij de club.

138. Cantusavonden worden belegd om studentenliederen te leren zingen.

Dit is wat men tegenwoordig een cantusconvent of cantorenconvent noemt.

139. Konventen zijn vergaderingen waarop de leden van de club bijeengeroepen worden om stemmingen uit te brengen, mededelingen aan te horen of aan beraadslagingen deel te nemen, die de werken van de club aanbelangen en omwille van hun ernstig en gewichtig karakter niet thuis horen op de clubavonden. Men onderscheidt algemene konventen en schachtenkonventen. Konventen worden gehouden telkens het bestuur zulks nodig acht. Zij kunnen juist voor de clubavond plaats hebben.

140. Er zijn drie vaste konventen:
  1. Een schachtenkonvent, dat gehouden wordt bij de aanvang van het clubjaar, voor de eerste clubavond en waarop de schachtenmeester de hoofdzaken uit de Clubcodex en de geschiedenis van het KVHV en de club aan de schachten leert.
  2. Een schachtenkonvent, dat de ontgroeningsclubavond (voorlaatste clubavond) voorafgaat (§ 154).
  3. Een algemeen konvent, dat de laatste clubavond voorafgaat en waarop o.m. het bestuur voor het volgende jaar verkozen wordt.

Er zijn tegenwoordig een heel aantal clubs die zelfs geen schachtenconventen meer organiseren. De verkiezing van een nieuw bestuur of een nieuwe praeses gebeurt bij de meeste clubs, de gildes, het SK, het MSK en de KVHV-afdelingen op de clubavond zelf, dus 'tijdens de cantus'.

II. RONDGEZANGEN EN BIERSPELEN

§ 141-150 worden voorlopig niet besproken.

III. PLECHTIGHEDEN

§ 151-156 worden later in aparte artikels besproken.

APPENDIX

§ 157-160 worden later besproken.

Peter Dirix