• Webstek van de LHC Plutonica
Home > Studentenleven > Edmond de Goeyse

Edmond de Goeyse

Mon de Goeyse werd op 1 oktober 1907 geboren in Antwerpen. Hij legde de katholieke Vlaamse studententradities vast en was ook de bezieler van het Leuvense studentenmuseum.

De Goeyse bracht een groot deel van zijn jeugd door in Brussel. Hij studeerde er aan het Koninklijk Atheneum en hij was er één van de medestichters van het Vlaamsch Studentenverbond van Groot-Brussel (1923), een scholierenbond aangesloten bij het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond (AKVS). Hij had ook het oude, Vlaamse, volkse en breugeliaanse Brussel leren kennen en hij richtte daarom met vijf vrienden De Ghesellen van den Drancke - Camere van Rhetorycke op. Deze scholierenverening koppelde Brusselse volkstraditie aan Vlaamse en culturele ontvoogdingsarbeid en stijlvol amusement. In oktober 1925 trok De Goeyse naar Leuven om Germaanse filologie te gaan studeren. Hier kwam hij in contact met de leden het Vlaamse clubleven en het KVHV en hij werd lid van de studentenclub Ons Hageland. Tegelijkertijd worden de Ghesellen omgevormd tot een thuisclub voor Brusselse studenten onder de naam Bezem Lovania - Leuvensche Hoogstudentengilde te Brussel. De Goeyse blijft tot 1930 praeses. Bezem Lovania Brussel was een proefterrein om een nieuwe ideeën over het clubleven uit te proberen. De nieuwe modelclub was een succes en van jaar tot jaar werden de vergaderingen door meer stijl gekenmerkt. De Goeyse probeert ook om via het overkoepelende Algemeen Vlaamsch Hoogstudentenverbond (AVHV) de Vlaamse studentenbeweging in Brussel nieuw leven in te blazen, maar stuit op tegenkanting van de ULB-studenten. Hij werd wel als voorzitter van de AVHV-tak te Brussel opgenomen in het nationale AVHV-bestuur.

Tijdens het academiejaar 1928-29 ontstond er een discussie over de reorganisatie van het Leuvense clubleven. De Goeyse greep de kans om zijn ideeën over een meer geordend en stijlvol clubleven als basis van een hoogstand Vlaams studentenleven te propageren. Samen met Luxemburgse, Zwitserse studenten en leden van de Eumavia had hij al in 1927 een poging gedaan om de Duitse CV-club KAV Lovania nieuw leven in te blazen. Dit mislukte echter door de anti-Duitse sfeer in Leuven. Daarom besloot De Goeyse samen met Willem Melis en Paul Lebeau (beide lid van Sinjoria) het Duitse clubleven aan te passen aan de Vlaamse gebruiken door een eigen Biercomment op te stellen.

Op dinsdag 19 november 1929 kwamen de praesides van de kleurdragende verenigingen (het KVHV Leuven, de vijf gildepraesides en de praesides van de 26 regionale clubs) boven het studentencafé Chicago samen om het Seniorenkonvent (SK) op te richten. Het Seniorenkonvent werd de stimulator van studentikoze stijl en legde de clubtradities vast in standregelen, een Vlaamse Biercomment. Deze standregelen groeiden tegen 1935 uit tot de Clubcodex. Het SK stelde zich tot doel het studentikoze bestanddeel in het Verbondsleven te organiseren op basis van vier pijlers: traditie, stijl, tucht en levenslange vriendschap. Er werden voorschriften uitgevaardigd die zouden leiden tot eenvormigheid in club- en praeseslinten. In 1929 voerden Sinjoria en de Leuvensche Club als eerste het clubpetje in, dat snel werd overgenomen door de andere SK-clubs. In 1932 werd een nieuw model Verbondspet ingevoerd. Via de interuniversitaire koepel AVHV werden de nieuwe regels ook geëxporteerd naar onder meer Gent (waar Hendrik Wyckmans, een ex-Lovaniensis, in 1934 een Seniorenkonvent stichtte) en Antwerpen. De Goeyse richtte ook een Algemeen Seniorenkonvent (ASK) op dat in de jaren '30 vergaderingen, modelclubavonden, schachtenconventen en lezingen organiseerde. Hij was senior seniorum te Leuven van 1929 tot 1931.

Mon de Goeyse behaalde in 1930 het doctoraat in de letteren en de wijsbegeerte met zijn proefschrift Het volkslied onder de Brabantse Omwenteling van 1789. Het werk werd in 1933 uitgegeven en in 1940 bekroond door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. De Goeyse zelf werd in 1931 redacteur bij het pas opgerichte Nationaal Instituut voor Radio-Omroep (NIR). Hij las er op 1 februari de allereerste nieuwsuitzending voor. Drie jaar later werd hij hoofd van de dienst 'Pers en luisteraars'. Ook bij de omroep stond zijn engagement in het teken van de volksverheffing. Hij kwam in contact met tal van culturele personaliteiten en bracht verscheidene van hen ook in contact met de studentenwereld. Verder zorgde hij ervoor dat de radio aandacht besteedde aan het studentenleven en werden er enkele clubavonden rechtstreeks uitgezonden.

In 1940 maakte De Goeyse deel uit van de mobiele kolonne van het NIR die de Belgische regering naar Frankrijk volgde. Na de capitulatie verzocht minister Delfosse hem zijn werkzaamheden te hervatten. Zo werd hij organisatieleider bij Zender Brussel, die onder Duits toezicht stond. Zijn directe overste was de dichter Wies Moens. Deze culturele collaboratie werd hem na de oorlog zwaar aangerekend. Na de bevrijding dook hij aanvankelijk onder, maar eind september 1944 ging hij zichzelf aangeven. Hij werd geïnterneerd in Sint-Gillis waren hij samen verbleef met tal van andere Vlaamse intellectuelen en kunstenaars zoals Bart Peleman, Renaat Grassin, Adriaan Martens en Filip de Pillecijn. Al die tijd werd zijn gezin met vier kleine kinderen rechtgehouden door zijn echtgenote. In mei 1947 werd hij veroordeeld tot acht jaar gevangenis, maar in oktober werd hij al vrijgelaten. In de jaren '70 kreeg hij eerherstel.

Tijdens en kort na de oorlog was Bezem Lovania Brussel omgevormd tot het Katholiek Studentencorps (KSC) te Brussel, een koepel met een brede werking, die buiten clubleven ook nog vormende, sociale, culturele, religieuze en sportactiviteiten organiseerde. De Goeyse werd aangesteld als erepraeses (wat hij met korte onderbrekingen in de jaren '30 en '40 was van 1933 tot aan zijn dood in 1998). Hij werd in 1956 ook erepraeses van de pas opgerichte Katholieke Studentenraad, een voorloper van het Algemeen Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (AKVHV). Hij bracht het KSC ook in contact met de Duitse club KDStV Rheinland zu Köln, waarmee tot 2002 elk jaar verbroederd werd. Rheinland verleende hem in 1959 het commilito-honoris-causalint. Dit was de eerste in een lange reeks clubs en verenigingen waarvan De Goeyse deze titel kreeg: Lovania, de Kortrijkse Club, Hollandia Lovaniensis, KVHV Brussel, de Zuid-Oost-Vlaamse Club, ... Verder was De Goeyse ook actief in de oud-studentenbeweging: in 1935 was hij praeses van het Katholiek Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond (KVOHV) en in 1955 werd hij lid van de centrale raad van het Algemeen Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond (AVOHV), die in 1961 zou uitgroeien tot het Verbond van Vlaamse Academici (VVA). Hij was in 1961 medestichter van Nos iungit academia (een academische vereniging te Leuven) en in 1968 van Alumni Lovanienses.

In 1958 werd De Goeyse door mgr. Van Wayenbergh, rector magnificus van de Katholieke Universiteit te Leuven, aangesteld tot directeur public relations. Hij zou deze functie blijven uitoefenen tot aan zijn pensioen in 1972. Hier zou hij concreet gestalt gaan geven aan zijn tweede levenswerk (het eerste was de Clubcodex): het Archief en Museum van het Vlaamse Studentenleven (AMVS). Reeds als stichter van het SK organiseerde hij een archief om zoveel mogelijk materiaal over het studentenleven te verzamelen. Dit archief ging echter verloren door de brand in het Studentenhuis van het KVHV in de Bondgenotenlaan in 1942. In 1978 schonk hij daarom zijn indrukwekkende privéverzameling aan de KULeuven en werd conservator van het AMVS. Zonder hem zou ongetwijfeld veel kostbaar archiefmateriaal verloren gegaan zijn. In 1987 verscheen van zijn hand nog het werkje O vrij-studentenheerlijkheid, waarop vele teksten van deze webstek gebaseerd zijn.

De Goeyse overleed op 21 december 1998 te Leuven. Zijn uitvaart werd bijgewoond door tientallen studenten van KVHV Leuven, SK, MSK en vertegenwoordigers van studentenverenigingen die lid zijn van EKV. Als hulde bracht Ons Leven in januari 1999 een afscheidsnummer (jaargang 110, nr. 3-4) uit dat een aantal artikelen bevatte die gewijd waren aan het leven en de erfenis van deze grote studentenleider en waarop dit artikel gebaseerd is.

Peter Dirix